ECLI:NL:CRVB:2003:AN9000
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Financiële band tussen betrokkene en overleden ex-echtgenoot in het kader van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak gaat het om de vraag of appellante, die tot 30 maart 1993 gehuwd was met haar overleden ex-echtgenoot, als nabestaande in de zin van de Algemene nabestaandenwet (Anw) kan worden aangemerkt. Appellante diende in november 2001 een aanvraag in voor een nabestaandenuitkering, welke door de Sociale verzekeringsbank werd afgewezen. De reden voor deze afwijzing was dat de overledene niet verplicht was om levensonderhoud aan appellante te verschaffen, wat volgens de wet een vereiste is om als nabestaande te worden erkend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2003, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. ing. J.G. van Ek. De Raad oordeelde dat de voorwaarden voor erkenning als nabestaande niet waren vervuld. De Raad benadrukte dat er een financiële band moet zijn tussen de ex-echtgenoot en appellante, die moet zijn vastgelegd in een rechterlijke uitspraak of notariële akte. Appellante had aangevoerd dat zij recht had op alimentatie, maar de Raad oordeelde dat het verhaal van de gemeente op de ex-echtgenoot geen financiële band creëerde die de economische afhankelijkheid van appellante zou aantonen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die eerder het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 november 2003, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en de argumenten van appellante verwierp.