[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het Dagelijks Bestuur van het waterschap [naam waterschap 1], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 6 november 2001, nr. Awb 00/589, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd met zaken 02/4842 AW, 02/5771 AW en 02/5772 AW behandeld ter zitting van 3 oktober 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich daar laten vertegenwoordigen door mr. A. Minderhoud, advocaat te Middelburg, en door F.C.M. de Vries, werkzaam bij voormeld waterschap. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in de onderhavige zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant, vanaf 1 januari 1982 [naam functie], eerst bij waterschappen die in het waterschap [naam waterschap 1] zijn opgegaan en sedert 1 januari 1999 bij laatstvermeld waterschap, heeft tot 1 januari 1999 steeds zijn privéauto voor dienstreizen gebruikt en de daarvoor vastgestelde kilometervergoeding ontvangen. Appellant stelt dat hij elk jaar voor ongeveer 19.000 gereden kilometers vergoeding placht te ontvangen.
1.2. In verband met de invoering per 1 januari 1999 van een nieuwe regeling voor dienstreizen heeft gedaagde appellant een dienstauto ter beschikking gesteld en hem niet langer toegestaan zijn privéauto voor dienstreizen te gebruiken. Appellant stelt dat hij schade lijdt doordat bovenbedoelde kilometervergoeding niet langer wordt uitbetaald. Hij heeft gedaagde verzocht die schade te vergoeden. Gedaagde heeft dat verzoek afgewezen en de afwijzing in bezwaar bij het bestreden besluit van 31 augustus 2000 gehandhaafd.
2. Het beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank en bij de hoofdlijn van de overwegingen waarop dat oordeel berust. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, overweegt de Raad nog als volgt.
3.1. Nadat appellant zijn schade aanvankelijk had gesteld op ongeveer f 122.000, bestaande uit de som van de kilometervergoedingen over de periode van 1 januari 1999 totdat hij zijn werkzaamheden bij het waterschap zou beëindigen, heeft hij in hoger beroep betoogd dat zijn schade bestaat in de kosten voor zijn privéauto die hij los van het daadwerkelijk gebruik van die auto maakt, zoals investeringskosten en vaste lasten zoals verzekering en motorrijtuigenbelasting.
3.2. Appellant heeft naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het stopzetten van de kilometervergoeding nadeel heeft geleden dat in redelijkheid niet te zijnen laste diende te blijven. Appellant had de privéauto waarover hij op 1 januari 1999 beschikte, ter besparing van kosten van de hand kunnen doen en desgewenst voor zijn privégebruik door een goedkopere auto kunnen vervangen. Ter zitting is gebleken dat hij de lening terzake van de aankoop van die auto reeds enige jaren voordien had afgelost en dat met dit voertuig al ongeveer 350.000 kilometer was gereden.
4. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd, zodat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2003.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.