ECLI:NL:CRVB:2003:AN8619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/4244 AW-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vernietigd ontslagbesluit

In deze zaak gaat het om een verzoek van appellant om schadevergoeding als gevolg van een vernietigd ontslagbesluit van de Korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden. Het ontslag, dat op 15 februari 1999 inging, werd op 6 september 1999 gehandhaafd, maar werd later door de Centrale Raad van Beroep vernietigd. De Raad heeft in eerdere uitspraken het onderzoek naar de schadevergoeding heropend, waarna partijen hun standpunten hebben toegelicht. Tijdens de zitting op 16 oktober 2003 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. drs. G.E. Treffers.

De Raad heeft de schadeposten van appellant beoordeeld, waaronder inkomensschade, kosten van rechtsbijstand, immateriële schade en scholingskosten. De Raad concludeert dat de schade die appellant heeft geleden niet in voldoende verband staat met het vernietigde ontslagbesluit. De inkomensschade die vóór het ontslag heeft plaatsgevonden, kan niet worden toegerekend aan het besluit. Ook de schadeposten die betrekking hebben op de periode na het ontslag zijn niet als gevolg van het vernietigde besluit aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde appellant voldoende tegemoet is gekomen door hem gedurende zes maanden na het ontslag zijn bezoldiging door te betalen.

De kosten van rechtsbijstand zijn voor een deel vergoed in eerdere uitspraken, maar de Raad oordeelt dat er geen grond is voor vergoeding van de overige kosten. Wat betreft de scholingskosten, die appellant heeft gemaakt in de hoop op een betere functie, oordeelt de Raad dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat ze niet hebben geleid tot een beperking van de inkomensschade. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen termen zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

00/4244 AW-S
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Gravenhage op 6 juli 2000 onder nummer
AWB 99/8435 AW gegeven uitspraak.
Na de behandeling ter zitting van 17 oktober 2002 heeft de Raad op 21 november 2002 uitspraak gedaan in dit geding, naar welke uitspraak wordt verwezen.
Ingevolge die uitspraak is het onderzoek betreffende het verzoek van appellant om schadevergoeding heropend.
Partijen hebben over en weer hun standpunten dienaangaande nader toegelicht.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 16 oktober 2003, waar, zoals bericht, appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. G.E. Treffers, werkzaam bij de politieregio Hollands Midden.
II. MOTIVERING
1. In dit geding is thans nog aan de orde het van de zijde van appellant gedane verzoek om vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het vernietigde besluit van gedaagde van 6 september 1999, waarbij het aan appellant met ingang van 15 februari 1999 verleende ontslag is gehandhaafd.
2. Kort samengevat heeft appellant om vergoeding gevraagd van de volgende schadeposten:
a. inkomensschade over de periode van 1 augustus 1997 tot in ieder geval 15 april 1999 van in totaal ƒ 37.000,- (€ 16.789,87) netto;
b. inkomensschade over de periode van 15 februari 1999 tot 1 januari 2002, gesteld op een bedrag van ƒ 22.500,-
(€ 10.210,00) netto;
c. kosten van rechtsbijstand bij de bezwarenadviescommissie, bij de rechtbank en bij de Raad tot een totaalbedrag van € 12.495,00;
d. immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-;
e. garantie van de vergoeding van belastingschade; en
f. kosten van cursusgeld in verband met oriëntatie op de toekomst tot een bedrag van ƒ 6.380,-.
3. Namens gedaagde is ten aanzien van alle posten gemotiveerd verweer gevoerd. Verzocht is het verzoek af te wijzen.
4. De Raad stelt voorop dat voor vergoeding in aanmerking komt die schade die in een zodanig verband staat met het vernietigde ontslagbesluit dat zij gedaagde, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. Hij overweegt met betrekking tot de gestelde posten dan als volgt.
4.1. De onder a. vermelde post betreft een gestelde inkomensachteruitgang die heeft plaatsgevonden vóór het ontslagbesluit. Deze schade is niet een gevolg van het vernietigde besluit en kan om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De onder b. gestelde post betreft een door appellant gestelde inkomensachteruitgang in de eerste periode na zijn ontslag. Daarbij is een vergelijking gemaakt met de inkomsten die hij genoot voordat hij in dienst kwam van gedaagde. Ook van deze schadepost moet worden gesteld dat die niet een gevolg is van het vernietigde besluit. Niet is gesteld dat de inkomsten die na het ontslag zijn genoten, minder waren dan die welke werden genoten uit de aanstelling bij gedaagde. Van de kant van gedaagde is terecht naar voren gebracht dat hij appellant - overigens - voldoende tegemoetgekomen is door hem na zijn ontslag, verleend bij het primaire ontslagbesluit van 15 juni 1998, zes maanden zijn bezoldiging door te betalen.
4.2. Met betrekking tot de onder c. vermelde kosten van rechtsbijstand overweegt de Raad dat die kosten, voorzover deze betrekking hebben op de rechtsbijstand in de procedures bij de rechtbank en de Raad, bij de uitspraak van de Raad van
21 november 2002 zijn vergoed volgens de daarvoor in aanmerking komende normen. Voorzover die kosten betrekking hebben op de in de bezwaarschriftprocedure verleende rechtsbijstand overweegt de Raad dat die kosten - ten tijde hier van belang - slechts voor vergoeding in aanmerking kwamen indien sprake zou zijn geweest van een tegen beter weten in genomen besluit. Daarvan is naar het oordeel van de Raad geen sprake geweest. Er is geen grond voor vergoeding van de hier gestelde kosten.
4.3. Namens appellant is met betrekking tot de onder d. gestelde schade naar voren gebracht dat binnen de relatief kleine Goudse gemeenschap de indruk is ontstaan dat hij als agent niet deugde. Die stelling is niet concreet onderbouwd. Niet bestreden is voorts het standpunt van gedaagde dat aan het ontslagbesluit op geen enkele wijze ruchtbaarheid is gegeven, laat staan aan de gronden die aan het ontslag ten grondslag hebben gelegen. Om die reden komt ook deze post niet voor vergoeding in aanmerking.
4.4. Met betrekking tot de onder f. vermelde scholingskosten is namens gedaagde het volgende gesteld: "Daar waar scholingsactiviteiten zijn ontplooid die geresulteerd hebben in een passende betrekking kan het redelijk zijn om hieruit voortvloeiende kosten (deels) door het bestuursorgaan te laten vergoeden. Deze kosten hebben immers tot gevolg gehad dat de inkomensschade waarvan het bestuursorgaan verplicht kan worden om deze te vergoeden zoveel mogelijk is beperkt. In het geval de ontplooide scholingsactiviteiten echter niet in de praktijk worden gebracht om daadwerkelijk in een beperking van de inkomensschade te voorzien ligt het in de rede om de scholingsactiviteiten te zien als zelfontplooiing waarvan de kosten voor rekening van betrokkene zelf dienen te komen".
De Raad kan zich in deze benadering vinden en komt tot de conclusie dat de onderhavige kostenpost, die betrekking heeft op een makelaarsopleiding die tot ver in 2002 heeft geduurd en die niet heeft geleid tot het (sneller) verkrijgen van een beter betaalde functie niet voor vergoeding in aanmerking komt. Immers, nadat appellant reeds kort na de eerste ontslagdatum als taxichauffeur werkzaam is geworden, is hij per 1 januari 2002 als zelfstandige gaan werken in een beveiligingsbedrijf.
4.5. Nu van voor vergoeding in aanmerking komende schade niet is gebleken, is van de onder e. gestelde (mogelijke) belastingschade evenmin sprake.
5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek van appellant moet worden afgewezen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A. de Gooijer.