ECLI:NL:CRVB:2003:AN8039
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- L.H. Vogt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsrelatie van een directeur met aandelenbelang binnen een besloten vennootschap
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2003, staat de vraag centraal of de directeur van een besloten vennootschap, die 40% van de aandelen bezit, in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam is of dat er sprake is van gezamenlijk ondernemerschap. De directeur, vertegenwoordigd door haar belastingadviseur, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zij in een dienstbetrekking tot de vennootschap staat. De Raad overweegt dat de statutaire bepalingen van de vennootschap niet uitsluiten dat de directeur geconfronteerd kan worden met gezagsuitoefening in de algemene vergadering, waar besluiten worden genomen op basis van een volstrekte meerderheid van stemmen. Dit kan zelfs leiden tot het ontslag van de minderheidsaandeelhouder, in dit geval de directeur met 40% van de aandelen.
De Raad concludeert dat de directeur, ondanks haar aandeelhouderschap, niet in staat is om haar ontslag te voorkomen zonder de goedkeuring van haar echtgenoot, die ook commissaris is. De Raad wijst erop dat de dagelijkse gang van zaken tussen de directeuren niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van gezamenlijk ondernemerschap. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen grond is om aan te nemen dat de directeur in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de statuten en de eigendomsverhoudingen in overweging te nemen bij het beoordelen van de arbeidsrelatie van aandeelhouders binnen een vennootschap.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de directeur niet kan worden ontslagen zonder goedkeuring van haar echtgenoot, wat haar positie in de vennootschap versterkt. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan de appellante.