ECLI:NL:CRVB:2003:AN7998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3739 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • T. Hoogenboom
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functietypering en functiewaardering van een ambtenaar in de gemeente Venlo

In deze zaak gaat het om de functietypering en functiewaardering van appellant, die als hoofd van een afdeling bij de Sociale Dienst van de gemeente Venlo werkzaam was. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin zijn bezwaren tegen de functietypering en waardering ongegrond werden verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de functietypering niet voldeed aan de eisen die in de Regeling functiewaardering gemeente Venlo 1998 zijn gesteld. De Raad oordeelt dat de functietypering van de functie Hoofd afdeling niet voldoende inzicht biedt in de werkelijke taken en verantwoordelijkheden van appellant. Dit gebrek aan helderheid in de functietypering leidt tot de conclusie dat deze niet als basis kan dienen voor de waardering van de functie. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van 24 november 2000, en bepaalt dat de gemeente Venlo opnieuw op het bezwaar van appellant moet beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de gemeente Venlo veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen, en moet de gemeente het griffierecht van € 256,39 vergoeden.

Uitspraak

01/3739 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 mei 2001, nr. 01/25 AW K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd zijn namens appellant en gedaagde nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 september 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. M. Linssen, juridisch adviseur te Steyl. Gedaagde is niet verschenen.
Op verzoek van appellant is ter zitting verschenen en als getuige gehoord [naam medewerker], wonende te [woonplaats], voormalig diensthoofd van appellant.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was hoofd [naam dienst] bij de Sociale Dienst van de gemeente Venlo. Deze dienst is per 1 juni 1997 samengevoegd met de dienst Onderwijs en Welzijn tot een nieuwe dienst Welzijn (hierna: de dienst), waarna appellant is geplaatst in de functie Hoofd afdeling [naam dienst] van deze dienst. Vooruitlopend op de samenvoeging zijn in 1996 voor de dienst functiebeschrijvingen opgesteld, die zijn opgenomen in een in 1996 vastgesteld concept-functieboek Welzijn, dat per 1 juni 1997 in werking is getreden.
1.2. Met ingang van 1 januari 1998 is de Regeling functiewaardering gemeente Venlo 1998 (hierna: de regeling) in werking getreden. Vervolgens zijn de functies van de dienst conform deze regeling beschreven in de vorm van functietyperingen en opgenomen in een herzien functieboek dienst Welzijn dat op 10 november 1998 onder gelijktijdige intrekking van het oude concept-functieboek door gedaagde is vastgesteld. Vervolgens zijn de desbetreffende functies met toepassing van de regeling gewaardeerd. Gedaagde heeft de functiewaarderingen op 24 november 1998 definitief vastgesteld.
1.3. Bij brief van 25 november 1998 zijn appellant de functietypering en de functiewaardering van zijn functie toegezonden en is hem meegedeeld dat zijn functie onverminderd blijft ingedeeld in schaal 12. Appellant heeft zowel tegen de functietypering als de functiewaardering bezwaar gemaakt. Gedaagde heeft appellants bezwaren bij besluit van 24 november 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 24 november 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.1. Namens appellant is, onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar en beroep is ingebracht, in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de typering van appellants functie een juist en volledig beeld gaf van de hem opgedragen functie. Appellant stelt dat er een aanmerkelijke discrepantie is tussen de formele functietypering en de feitelijk door hem (in overeenstemming met het bevoegd gezag) verrichte werkzaamheden. Appellant bestrijdt dat zijn functie na de vaststelling van de functietypering en functiewaardering in november 1998 is veranderd. Reeds vóór 1 oktober 1997, de datum waarop zijn diensthoofd in dienst trad, ondernam en leidde appellant projecten in het kader van grensover- schrijdende fraudebestrijding, waarbij hij regelmatig contacten had met het zwaar criminele milieu. Zijn diensthoofd heeft de aanmerkelijke discrepantie tussen het feitelijk functioneren van appellant en diens formele functie al in het najaar van 1997 geconstateerd. Desondanks ontbreken in de functietypering deze projecten en de daarmee gepaard gaande gevaarfactor, die heeft geleid tot het bieden van extra bescherming aan appellant en zijn gezin.
Voorts stelt appellant dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij met terugwerkende kracht tot 1 juni 1997 zou worden ingeschaald in schaal 13 en acht hij de functiewaardering op de onderdelen functionele vorming, keuzemogelijkheden en contact, mede in vergelijking met de waardering van de functies van de andere afdelingshoofden, te laag.
2.2. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat de functietypering de situatie per 1 juni 1997 weergeeft. Toen appellant op
2 oktober 1998 de functietypering voor gezien heeft getekend, heeft hij geen gewag gemaakt van specifieke complexe grensoverschrijdende fraudezaken. Voorts acht gedaagde de aansturing en verantwoordelijkheid voor fraudezaken inherent aan appellants functie en vormden uitzonderlijke fraudezaken ten tijde hier van belang geen structureel taakbestanddeel.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Zoals hiervoor onder 1.2. is vermeld is de bestreden functietypering vastgesteld op 10 november 1998. Op die datum is de voordien vanaf 1 juni 1997 geldende (indicatieve) functiebeschrijving ingetrokken. Gelet daarop kan de Raad gedaagdes stelling dat de onderhavige functietypering de situatie per 1 juni 1997 weergeeft niet volgen temeer nu juist bedoeld was dat praktijkervaringen mede richting zouden geven bij de vaststelling van de meest optimale setting en structuur. Bij de beoordeling van de bestreden functietypering gaat de Raad uit van de functie-inhoud zoals die is vastgesteld op
10 november 1998.
3.2. Ingevolge artikel 1, onder 5. van de regeling is een functietypering de methodische vastlegging van de organieke functie, aangevuld met een indicatie van de functie-eisen.
In artikel 4 van de regeling is de procedure voor het opstellen van een functietypering beschreven. In de toelichting op dit artikel wordt vermeld dat bij het opstellen van de functietyperingen voor de functies binnen de afdeling door het diensthoofd de volgende vragen aan de orde komen:
- zijn de taken goed op elkaar afgestemd;
- is er sprake van doublures of lacunes;
- zijn de functies en taken zodanig vastgelegd, dat er een helder inzicht is in de taakverdeling en taakinhoud.
3.3. De Raad stelt vast dat onder het kopje Functie-inhoud van de functietypering van de functie Hoofd afdeling [naam dienst] een globale opsomming wordt gegeven van de taken en verantwoordelijkheden verbonden aan deze functie. Een dergelijke beschrijving van werkzaamheden zou, afgezien van de aan de onderhavige functie verbonden positie van plaatsvervangend voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie, op elk afdelingshoofd van toepassing kunnen zijn en geeft geen inzicht in de taakinhoud van het Hoofd afdeling [naam dienst]. Een helder inzicht in de taakinhoud heeft de Raad uit deze opsomming van taken en verantwoordelijkheden dan ook niet kunnen verkrijgen. Gelet daarop is de Raad is van oordeel dat de functie- typering van Hoofd afdeling [naam dienst] niet beantwoordt aan de in de regeling Functiewaardering gemeente Venlo 1998 terzake van functietyperingen gestelde eisen, waardoor deze functietypering niet als grondslag kan dienen voor de waardering van de onderhavige functie. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4. Gezien het vorenstaande kunnen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van 24 november 2000, nu dit besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op een deugdelijke grondslag berust, niet in stand blijven en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Gedaagde zal opnieuw op het bezwaar van appellant moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Gelet op het vorenoverwogene komt de Raad aan hetgeen overigens door appellant is aangevoerd niet meer toe.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 24 november 2000;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt de gemeente Venlo in de proceskosten van appellant tot in totaal een bedrag van € 1.288,-;
Bepaalt dat de gemeente Venlo aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2003.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.