ECLI:NL:CRVB:2003:AM3310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6385 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • D.J. van der Vos
  • Ch.J.G. Olde Kalter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar van de werkgeefster inzake de Ziektewet en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van de werkgeefster tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Ziektewet. De werkgeefster, appellante, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 mei 2001, waarin haar werd geweigerd om ziekengeld te verstrekken aan haar werkneemster, omdat deze niet als ongeschikt tot werken werd beschouwd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 oktober 2003 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de werkgeefster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van het Uwv, zoals vastgelegd in artikel 2a van de Ziektewet. Dit artikel, dat ten tijde van de uitspraak nog van kracht was, bepaalt dat bij besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer, alleen de werknemer zelf als belanghebbende wordt beschouwd. De Raad bevestigt dat deze beperking van het beroepsrecht van de werkgever niet in strijd is met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De Raad concludeert dat de rechtbank de uitspraak terecht heeft bevestigd en dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en de Raad wijst erop dat de privacy van de werknemer gewaarborgd moet blijven in het kader van besluiten over arbeidsongeschiktheid. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rol van werkgevers in procedures rondom de Ziektewet en de bescherming van de privacy van werknemers.

Uitspraak

02/6385 ZW
U I T S P R A A K
In het geding tussen:
[Naam B.V.]. gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 3 augustus 2001 heeft gedaagde appellante in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Ziektewet (bestreden besluit).
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 8 november 2002 het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. G.A.M. Lieshout, advocaat te Amsterdam, op in het beroepschrift vermelde gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 augustus 2003, waar appellante zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H. Jongman, advocaat te Amsterdam, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I. Weltrop, werkzaam bij het Uwv.
II MOTIVERING
Bij besluit van 1 mei 2001 heeft gedaagde geweigerd aan [naam werkneemster], werkneemster van appellante, ziekengeld te verstrekken met ingang van 7 februari 2001, omdat de werkneemster met ingang van die datum niet tengevolge van haar zwangerschap ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid.
Appellante heeft tegen het besluit van 1 mei 2001 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante naar het oordeel van gedaagde niet als belanghebbende bij het besluit van 1 mei 2001 is aan te merken.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij uitspraken van 24 september 2002 (JB 2002, 342) heeft de Raad geconcludeerd dat de werkgever ten aanzien van een besluit omtrent aanspraken van een werknemer op ziekengeld, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, moet worden beschouwd. Deze conclusie geldt niet, indien de uitzondering van artikel 2a van de Ziektewet van toepassing is.
Het met ingang van 1 maart 2003 vervallen artikel 2a van de Ziektewet luidde als volgt: Bij een besluit ingevolge deze wet dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken is belanghebbende degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft.
Voor een goed begrip van de reikwijdte van artikel 2a is de ontstaansgeschiedenis van het artikel van belang.
Tijdens de parlementaire behandeling van de Awb is besloten het "belanghebbende"- begrip in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb ook voor de wetgeving op het terrein van de sociale zekerheid te laten gelden. De wetgever achtte het evenwel niet wenselijk dat een werkgever als belanghebbende - en dus als bezwaar- en beroepsgerechtigde - zou worden aangemerkt bij geschillen omtrent de arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer. Zou dat wel het geval zijn, dan zou de vraag rijzen of, en zo ja, op welke wijze het medisch dossier van de werknemer aan de werkgever ter kennis zou moeten worden gebracht. De privacybescherming in verband met het inzagerecht vanwege de werkgever in de medische gegevens van de werknemer zou eerst nader moeten worden bezien.
Teneinde te voorkomen dat de werkgever als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt ten aanzien van besluiten betreffende de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, is artikel 2a in de Ziektewet vastgelegd, welk artikel tegelijk met de Awb op 1 januari 1994 in werking is getreden. Een vergelijkbaar artikel 2a is tegelijkertijd in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) opgenomen.
Uit de ontstaansgeschiedenis blijkt dat artikel 2a van de Ziektewet de strekking had de privacy te beschermen van de werknemer bij besluiten waaraan de beoordeling van diens arbeidsongeschiktheid ten grondslag lag. Deze strekking brengt mee dat het artikel - anders dan wel gesteld is - niet alleen betrekking had op besluiten waarbij in geschil is of al dan niet sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar eveneens op besluiten waarbij aard en oorzaak van de arbeidsongeschiktheid aan de orde zijn.
Een argument voor deze uitleg van artikel 2a is ook gelegen in de wettelijke regeling waarbij artikel 2a is vervallen. De regering heeft naar aanleiding van de discussie over het inzagerecht van de werkgever-belanghebbende in de medische gegevens van de werknemer een wettelijke regeling ontworpen voor dat inzagerecht. Deze regeling is per
1 januari 1998 in de artikelen 88 en volgende van de WAO opgenomen.
Bij de Wet eigenrisicodragen Ziektewet (wet van 14 nov. 2002, Stb. 2002, 584) is per 1 maart 2003 artikel 2a in de Ziektewet vervallen, waardoor het belanghebbende-begrip in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb onverkort van toepassing is op besluiten ingevolge de Ziektewet. In samenhang met het vervallen van artikel 2a heeft de wetgever bij de Wet eigenrisicodragen Ziektewet in de derde afdeling, paragraaf 2, van de Ziektewet een regeling met betrekking tot medische besluiten opgenomen, welke overeenkomt met de WAO-bepalingen over het inzagerecht van de werkgever in de medische gegevens van de werknemer. Deze regeling heeft tot doel het recht van de werknemer op privacybescherming te verenigen met het recht van de werkgever om in het kader van een procedure op adequate wijze kennis te kunnen nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken met medische gegevens.
Deze wettelijke regeling bevestigt naar het oordeel van de Raad de conclusie dat artikel 2a van de Ziektewet betrekking had op besluiten waaraan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer ten grondslag lag.
Aan het besluit van 1 mei 2001 ligt een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster [naam werkneemster] ten grondslag. Ten tijde in geding was artikel 2a van de Ziektewet nog van toepassing. Gedaagde heeft daarom appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
De Raad merkt op dat de beperking van het beroepsrecht van de werkgever ingevolge artikel 2a van de Ziektewet niet strijdig is met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De werkgever heeft ingevolge het burgerlijk recht de mogelijkheid een geschil ter zake aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter. Hiermee wordt voldaan aan het voorschrift van artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De Raad concludeert tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. Ch.J.G. Olde Kalter als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.R.H. van Roekel.
GW