ECLI:NL:CRVB:2003:AM3310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- D.J. van der Vos
- Ch.J.G. Olde Kalter
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het bezwaar van de werkgeefster inzake de Ziektewet en de ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van de werkgeefster tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Ziektewet. De werkgeefster, appellante, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 mei 2001, waarin haar werd geweigerd om ziekengeld te verstrekken aan haar werkneemster, omdat deze niet als ongeschikt tot werken werd beschouwd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 oktober 2003 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de werkgeefster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van het Uwv, zoals vastgelegd in artikel 2a van de Ziektewet. Dit artikel, dat ten tijde van de uitspraak nog van kracht was, bepaalt dat bij besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer, alleen de werknemer zelf als belanghebbende wordt beschouwd. De Raad bevestigt dat deze beperking van het beroepsrecht van de werkgever niet in strijd is met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad concludeert dat de rechtbank de uitspraak terecht heeft bevestigd en dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en de Raad wijst erop dat de privacy van de werknemer gewaarborgd moet blijven in het kader van besluiten over arbeidsongeschiktheid. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rol van werkgevers in procedures rondom de Ziektewet en de bescherming van de privacy van werknemers.