ECLI:NL:CRVB:2003:AM2594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6139 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

01/6139 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2001, nr. AWB 00/5611, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 4 september 2003, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. S.J.E.F. Kooren, werkzaam bij de politieregio Brabant-Noord.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In het kader van de reorganisatie van de politie per 1 april 1994 is appellant tijdelijk geplaatst in de functie van parketwachter B, aan welke functie een vaste onregelmatig-heidstoeslag en een zogenoemd functioneel-leeftijdsontslag (flo) was verbonden. Over onder meer de definitieve plaatsing hebben tussen appellant(s toenmalige raadsman) en gedaagde onderhandelingen plaatsgevonden. Appellant is, na sollicitatie, met ingang van 1 april 1995 definitief geplaatst in de functie van medewerker vreemdelingentoelating. Aan deze functie is geen vaste onregelmatigheidstoeslag verbonden en evenmin een flo.
1.2. Voor appellant was uitgangspunt van de onderhandelingen een compensatie voor de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden, waaronder de variabele inconveniënten en het niet meer gebruik kunnen maken van de flo-regeling. De onderhandelingen hebben geresulteerd in de toekenning van een toelage ter compensatie van het wegvallen van de onregelmatigheidstoeslag. Zij hebben er niet toe geleid dat gedaagde appellant ook in aanmerking heeft gebracht voor (behoud van) uitzicht op flo.
1.3. Een verzoek van appellant van 12 oktober 1999 om hem daarvoor alsnog in aanmerking te brengen, is bij besluit van 10 november 1999 afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 5 juni 2000 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde die afwijzing gehandhaafd.
2. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Na te hebben vastgesteld dat uit de regelgeving voortvloeit dat aan appellants nieuwe functie geen flo is verbonden, heeft de rechtbank onder meer overwogen dat haar niet is gebleken dat gedaagde met appellant heeft afgesproken dat hij aanspraak op flo zou kunnen maken.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte accepteert dat gedaagde op een onjuiste wijze appellants aanspraak op flo impliciet en niet expliciet heeft ingetrokken, welke laatste handelwijze bij gedaagde gebruikelijk zou zijn. Daardoor is een onevenredig groot nadeel voor hem ontstaan. Hij heeft voorts onder meer gewezen op rechtspraak blijkens welke een evenwichtige afweging van belangen is vereist. Hij is van mening dat van werkgeverszijde het zorgvuldigheidsbeginsel met voeten is getreden.
4. Naar aanleiding van het hoger beroep van appellant overweegt de Raad als volgt.
4.1. Waar gedaagde, zoals onder 1.2. is weergegeven, er bij de onderhandelingen in 1994/1995 niet toe is overgegaan appellant ter compensatie een aanspraak te geven op (uitzicht op) flo, ziet de Raad de thans in geding zijnde afwijzing van 10 november 1999 door gedaagde van appellants verzoek als een weigering van gedaagde dat alsnog te doen. Een dergelijke weigering kan door de Raad slechts terughoudend worden getoetst.
4.2. In hetgeen door en namens appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat gedaagde gehouden zou zijn appellants verzoek in te willigen. Van onzorgvuldig optreden door gedaagde als werkgever heeft appellant de Raad niet kunnen overtuigen. In ieder geval kan de Raad die conclusie niet trekken uit de - overigens zeer schaarse - gegevens over de (resultaten van de) onderhandelingen. Opgemerkt wordt dat appellant(s toenmalige raadsman) in het resultaat van de onderhandelingen aanleiding heeft gezien alle lopende procedures in te trekken.
4.3. Evenmin heeft de Raad tot de conclusie kunnen komen dat gedaagde zijn afwijzende beslissing zonder de vereiste belangenafweging heeft genomen. De Raad merkt tot slot op dat appellant in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gedaagdes gebruik was om in geval van overgang naar een functie waaraan geen flo is verbonden, over de flo een expliciete beslissing te nemen. De Raad voegt hieraan toe dat de regelgeving daartoe ook geen enkele aanleiding geeft.
5. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat de afwijzing van appellants verzoek in rechte kan standhouden en dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak terecht ongegrond is verklaard. Die uitspraak moet daarom worden bevestigd.
6. Gelet op het bovenstaande en omdat de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
23.09