ECLI:NL:CRVB:2003:AL8288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3015 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beleid omtrent de spaarvariant voor ambtenaren bij de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen de gemeente Amsterdam, die het verzoek van de ambtenaar om gebruik te maken van de spaarvariant voor ADV-uren heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het beleid van de gemeente, dat bepaalde groepen ambtenaren uitsluit van de spaarvariant, in strijd is met artikel 306 van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA). De Raad stelt vast dat de gemeente Amsterdam de mogelijkheid om ADV-uren te sparen op voorhand illusoir maakt, wat niet in overeenstemming is met de wetgeving. De Raad vernietigt het bestreden besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en verplicht de gemeente om een nieuw besluit te nemen dat in lijn is met deze uitspraak. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen, en het griffierecht van € 256,39. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke en transparante toepassing van het beleid ten aanzien van ambtenaren en hun rechten op het sparen van ADV-uren.

Uitspraak

01/3015 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2001, nr. AWB 00/4881 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 augustus 2003, waar namens appellant is verschenen mr. J.R. Zeelenberg, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.H.G. de Wit en A.J.M. van Rijswijk, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Met ingang van 1 januari 1997 is bij de gemeente Amsterdam de maximale werktijd van 38 uur naar 36 uur verlaagd. Bij de invulling van de 36-urige werkweek heeft gedaagde de ambtenaren onder meer de mogelijkheid geboden de uren, ontstaan door arbeidsduurverkorting (ADV), over een langere (kalenderjaaroverschrijdende) periode te sparen om ze vervolgens in een aaneengesloten periode op te nemen; de zogeheten spaarvariant. Hiertoe wordt dan tussen de ambtenaar en de werkgever een contract opgemaakt.
1.2. Appellant, werkzaam als [naam functie] en hoofd van de afdeling [naam afdeling] bij de gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst Amsterdam (GG&GD), heeft op 2 januari 1998 verzocht gebruik te mogen maken van de spaarvariant door vanaf 1 januari 1997 twee ADV-uren per week te sparen en deze uren op te nemen als aaneengesloten roostervrije tijd in de periode voorafgaand aan het tijdstip waarop in 2011 zijn FPU-regeling zal ingaan.
Bij brief van 15 september 1998 heeft de algemeen directeur van de GG&GD dit verzoek afgewezen. Na interne heroverweging heeft voornoemde directeur, kennelijk namens gedaagde, bij besluit van 15 april 1999 appellant meegedeeld dat de afwijzing van het verzoek blijft gehandhaafd. Na gemaakt bezwaar heeft gedaagde dit besluit bij het bestreden besluit van 22 september 2000 gehandhaafd.
1.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Namens appellant is in hoofdzaak aangevoerd dat het door de GG&GD gevoerde beleid zich niet verhoudt met het doel en strekking van het bepaalde in artikel 306 van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA), welk artikel de mogelijkheid geeft ADV-uren te sparen. Bovendien overschrijdt het ontwikkelde beleid de grenzen van het tussen de gemeente en vakbonden gesloten arbeidsvoorwaardenakkoord, doordat op voorhand een bepaalde groep werknemers van de spaarvariant is uitgesloten, aldus appellant.
3. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en uit de gedingstukken naar voren is gekomen, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 306 van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA) kan de ambtenaar ten hoogste gemiddeld 1/9 deel van de voor hem geldende formele werktijd per week aan spaaruren opbouwen.
3.2. De invoering van de spaarvariant is een uitvloeisel van het tussen de gemeente Amsterdam en de vakbonden gesloten arbeidsvoorwaardenakkoord 1995-1997. Hierin zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van de 36-urige werkweek. In de naar aanleiding van dit akkoord door gedaagde uitgevaardigde circulaire van 25 september 1996 is onder meer gesteld dat bij de vormgeving van de nieuwe werktijdenregeling zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met bedrijfsmatige en sociale kenmerken en eisen. Op voorhand behoort iedere vorm van ADV binnen een roostereenheid tot de mogelijkheden; zo is de introductie van een spaarvariant voor mensen werkzaam in een rooster niet op voorhand uitgesloten. Een daartoe individueel overeen te komen spaarcontract is evenwel geen recht van de ambtenaar en het hoofd van de diensttak kan om organisatorische redenen een verzoek afwijzen.
3.3. Binnen de GG&GD van de gemeente Amsterdam zijn nadere beleidsregels opgenomen in hoofdstuk 3 van het P&O info-boek, dat aan de spaarvariant is gewijd. Uitgangspunt is dat het gemeentelijke beleid erop is gericht dat sparen kan, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet. De invulling van de spaarvariant vergt individueel maatwerk, waarbij de wensen van de medewerker en de mogelijkheden van de organisatie maatgevend zijn. De GG&GD is een organisatie die wordt gekenmerkt door het werken in roosterdienst, specialistische functies en zeer beperkte financiële armslag. Bij de beoordeling of een verzoek al of niet kan worden ingewilligd spelen diverse criteria een rol zoals de aanwezigheid van meerwerk waar inkomsten tegenover staan en de mogelijkheid om vervanging eenvoudig te realiseren.
3.4. De Raad constateert dat artikel 306 van het ARA, gezien ook de onder 3.2. vermelde circulaire, mede beoogt het kalenderjaaroverschrijdend sparen van ADV-uren mogelijk te maken. Deze spaarmogelijkheid kan op grond van de ontwikkelde beleidsregels (slechts) worden beperkt om redenen ontleend aan het dienstbelang. Deze beperking acht de Raad op zichzelf niet onaanvaardbaar.
3.5. Gedaagdes afwijzing van appellants verzoek steunt - zoals ter zitting nader is toegelicht - hoofdzakelijk op financiële argumenten. Op het moment dat appellant, voorafgaand aan de beëindiging van zijn dienstverband, zijn opgespaarde uren opneemt, dient gedaagde de vervanging van appellant zelf te financieren. Omdat er tegenover het meerwerk van appellant geen inkomsten staan en er anderszins binnen de GG&GD geen financiële ruimte is, kan er geen geld gereserveerd worden voor de vervanging van appellant. Het bij de GG&GD ontwikkelde beleid verzet zich volgens gedaagde dan ook tegen toepassing van de spaarvariant op de wijze zoals door appellant verzocht.
3.6. De Raad is van oordeel dat gedaagde met deze nadere invulling de grenzen van een aanvaardbare uitleg van het begrip dienstbelang te buiten gaat. Voormelde beleidsinvulling van de GG&GD heeft immers feitelijk tot gevolg dat grote groepen medewerkers, onder wie appellant, in het geheel geen gebruik kunnen maken van de spaarvariant. Naar het oordeel van de Raad is een dergelijke invulling van het beleid waardoor de mogelijkheid gebruik te maken van de spaarvariant voor een gehele gemeentelijke dienst en/of een gehele categorie ambtenaren op voorhand illusoir wordt gemaakt, in strijd met het bepaalde in artikel 306 van het ARA, dat immers tot uitgangspunt heeft dat kalender-jaaroverschrijdend sparen in beginsel tot de mogelijkheden behoort.
3.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit wegens strijd met voornoemd algemeen verbindend voorschrift voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten. Gedaagde zal een nieuwe beslissing moeten nemen op appellants bezwaar met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
3.8. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- .
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van appellant tegen het besluit van 22 september 2000 gegrond;
Vernietigt het besluit van 22 september 2000;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.288,-;
Bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 (voorheen f 565,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.