ECLI:NL:CRVB:2003:AL6091

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/280 AW e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.H. van Kreveld
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van persoonlijke toelage na afbouw in het kader van sociaal plan bij herstructurering

In deze zaak gaat het om de vraag of de afbouw van een persoonlijke toelage op het loon, die was toegekend op basis van een sociaal plan in het kader van een herstructurering, kan herleven nadat deze op nihil is gesteld. De appellanten, voormalige ambtenaren van het Werkvoorzieningschap, hebben hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de persoonlijke toelage van de appellanten op 31 december 1999 op f 0,00 was vastgesteld en dat deze niet meer kon herleven. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de artikelen van het sociaal akkoord, die de persoonlijke toelage regelen, niet de mogelijkheid bieden voor herleving na afbouw. De Raad stelt vast dat de gedaagde partij, het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap, de persoonlijke toelage op een onjuiste manier had toegepast, maar dat de beslissing om de toelage op nihil te stellen en niet meer te laten herleven, rechtmatig is. De Raad concludeert dat de eerdere persoonlijke toelagen van appellanten niet meer kunnen herleven en dat de overige grieven van appellanten niet meer behandeld hoeven te worden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

01/280 AW enz.
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen
[appellant], wonende te [woonplaats], en 21 anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst, appellanten,
en
het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap [naam district], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op de daartoe bij aanvullende beroepschriften (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 december 2000, nrs. AWB 00/804 tot en met 00/895.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Namens de appellanten 1 t/m 17 is een reactie op het verweerschrift ingediend en zijn nadere stukken ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd met 62 andere gedingen over hetzelfde onderwerp behandeld ter zitting van 10 juli 2003. Aldaar zijn voor de appellanten 1 t/m 17 verschenen mr. C. van der Steen en drs. P.F.E. Hüngens, werkzaam bij CNV Publieke Zaak, en zijn de appellanten 18 t/m 22 en hun gemachtigde niet verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.M.B. Maes, advocaat te 's-Hertogenbosch en
mr. J.J.A. Bisschops, werkzaam bij gedaagde.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in de zaken betreffende appellanten uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellanten zijn tot 1 september 1996 aangesteld geweest als ambtenaar in dienst van het Werkvoorzieningschap [naam district]. Zij zijn op 1 september 1996 in het kader van een herstructurering van de uitvoering van de Werkvoorziening in [naam district] overgegaan in dienst van [bedrijfsnaam] N.V. (hierna: [bedrijfsnaam]). Ter gelegenheid van die overgang is het Werkvoorzieningschap [naam district] op 29 maart 1996 met de vakorganisaties een Accoord op hoofdlijnen betreffende een sociaal plan in verband met die voorgenomen herstructurering overeengekomen (hierna: het Sociaal Accoord), hetgeen op 17 juni 1996 een nadere uitwerking heeft gekregen en op 28 juni 1996 van een bijlage is voorzien. Dit geheel wordt ook wel aangeduid als het Sociaal Statuut.
1.2. In de artikelen 7.1. en 7.2. van het Sociaal Accoord, waarvan de tekst is opgenomen in de aangevallen uitspraak, is een voorziening getroffen voor een eventuele persoonlijke toelage op het loon bij [bedrijfsnaam]. Artikel 7.1. behelst de voorziening op het moment van de overgang naar [bedrijfsnaam], waarbij gold dat het netto-loon in de nieuwe situatie nooit lager kan zijn dan in de oude situatie. Artikel 7.2. betreft het verloop van een persoonlijke toelage daarna. Hierin is onder meer aangegeven dat het loon inclusief de persoonlijke toelage wordt verhoogd met de in Arbeidsvoorwaardenakkoorden voor gemeente-ambtenaren (hierna: de CAO-gemeenten) overeengekomen loonstijgingen tot het moment dat de persoonlijke toelage op grond van incidentele loonsverhogingen respectievelijk de via de CAO van [bedrijfsnaam] overeengekomen loonstijgingen is afgebouwd.
1.3. Bij primaire besluiten van 10 december 1999 heeft gedaagde aangegeven dat door een verkeerde interpretatie van artikel 7 van het Sociaal Accoord de systematiek van de afbouw van de persoonlijke toelagen steeds niet correct is toegepast. De in de praktijk gehanteerde methode kwam erop neer dat in wezen steeds opnieuw ten volle de CAO-gemeenten werd gevolgd. In de regel leidde die methode zelfs tot een stijging in plaats van een daling van de persoonlijke toelage. Gedaagde heeft besloten de onjuiste toepassing te beëindigen. Daarbij heeft gedaagde besloten de persoonlijke toelage op het op 31 december 1999 bereikte niveau te fixeren, waarna die toelage evenredig zal afnemen naarmate sprake zal zijn van toekomstige incidentele salarisstijgingen en/of toekomstige collectieve salarisstijgingen ingevolge de CAO van [bedrijfsnaam]. Wanneer de persoonlijke toelage tot nihil zal zijn gereduceeerd, zal het salaris normaal de ontwikkelingen van de CAO van [bedrijfsnaam] volgen. Voor elk van de appellanten is de hoogte van de persoonlijke toelage per 31 december 1999 vastgesteld op f 0,00.
1.4. Bij de bestreden besluiten van 25 mei 2000 zijn de bezwaarschriften van appellanten met verbetering en aanvulling van de gronden ongegrond verklaard. Gedaagde heeft gehandhaafd dat de onjuiste toepassing van de artikelen 7.1. en 7.2. vanaf 1 januari 2000 zal worden beëindigd en dat een tot nihil gereduceerde toelage niet meer kan herleven. Voorts heeft gedaagde besloten dat alsnog de verhogingen ingevolge de CAO-gemeenten met toepassing van art 7.2. van het Sociaal Accoord zullen worden toegepast en dat dit op de bruto bedragen zal geschieden en niet meer via de zogenoemde U-methode met een netto-netto berekening. Tenslotte is besloten om het ziektenkostendeel dat ten onrechte deel uitmaakt van de persoonlijke toelage, in drie jaar gefaseerd af te bouwen met de percentages 75, 50 en 25.
1.5. Bij de aangevallen uitspraak zijn de beroepen van appellanten ongegrond verklaard.
2. In deze gedingen dient de Raad de vraag te beantwoorden of de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij de beroepen van appellanten ongegrond zijn verklaard, in rechte stand kan houden.
2.1. De Raad overweegt ambtshalve dat hem niet is gebleken van een aan gedaagde of aan het Algemeen Bestuur van het Werkvoorzieningschap [naam district] toegekende bevoegdheid tot het treffen van een regeling als neergelegd in de artikelen 7.1. en 7.2. van het Sociaal Accoord. Omdat gedaagde het bepaalde in de artikelen 7.1 en 7.2. van het Sociaal Accoord op appellanten heeft willen toepassen, merkt de Raad dat aan als de ten aanzien van appellanten geldende beleidslijn. In aanmerking genomen dat appellanten als gewezen ambtenaren aldus aanspraak kunnen maken op de toepassing van dit beleid, zijn appellanten als gewezen ambtenaren belanghebbende bij de bestreden besluiten en is de Raad bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.2. De Raad stelt vast dat appellanten niet hebben betwist dat hun persoonlijke toelage op 31 december 1999 f 0,00 bedroeg. Derhalve dient allereerst de vraag te worden beantwoord of gedaagde heeft kunnen besluiten dat de eerdere persoonlijke toelagen van appellanten niet meer kunnen herleven. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
2.3. De Raad overweegt dienaangaande dat uit de woorden "tot op het moment dat de persoonlijke toelage … is afgebouwd" in artikel 7.2., tweede volzin, van het Sociaal Accoord zonder meer volgt dat het herleven van een tot nihil gereduceerde persoonlijke toelage niet mogelijk is. De enkele omstandigheid dat gedaagde in het verleden ter gelegenheid van verhogingen ingevolge de CAO-gemeenten ook herberekeningen heeft gemaakt voor diegenen van wie de persoonlijke toelage reeds op nihil was gesteld en dat zulks bij sommigen leidde tot herleving van de persoonlijke toelage, vormt geen grond voor gedaagde om die onjuiste praktijk te moeten voortzetten.
2.4. De wijze waarop in het verleden de herberekening van de persoonlijke toelagen bij verhogingen ingevolge de CAO-gemeenten geschiedde, namelijk steeds weer via een netto-netto berekening, maakte het mogelijk dat een tot nihil gereduceerde persoonlijke toelage op een later moment weer een positief resultaat te zien gaf. In dat verband overweegt de Raad op de onder 2.4.1. vermelde gronden dat een juiste toepassing van artikel 7.2., tweede volzin, van het Sociaal Statuut meebrengt dat de verhogingen van de CAO-gemeenten worden toegepast op de bruto bedragen.
2.4.1. De Raad is van oordeel dat met "loon" in de tweede volzin van artikel 7.2. van het Sociaal Accoord niets anders kan zijn bedoeld dan het bruto loon. Weliswaar is niet uitdrukkelijk in de tekst van artikel 7.2. vermeld dat de berekeningsgrondslag voor de verhoging met de loonstijging ingevolge de CAO-gemeenten wordt gevormd door het bruto loon en de bruto persoonlijke toelage en kan de verwijzing naar het "aldus vastgestelde loon" wat vraagtekens oproepen, maar de Raad acht niet gebleken van een andere bedoeling. Hij merkt hierbij op dat het ook in de rede ligt dat met "loon" in de tweede volzin van artikel 7.2. het bruto loon is bedoeld, omdat het ongerijmd zou zijn om na de overgang van [bedrijfsnaam] - behoudens bij een uitdrukkelijk daartoe strekkende bepaling - ter gelegenheid van verhogingen ingevolge de CAO-gemeenten jarenlang ter uitwerking van de effecten van die CAO-wijzigingen steeds opnieuw de hoogte van de persoonlijke toelage te berekenen door vaststelling van het brutosalaris van iedere voormalige ambtenaar op basis van een netto-netto berekening.
2.5. Nu gedaagde terecht geoordeeld heeft dat de eerdere persoonlijke toelagen van appellanten niet meer kunnen herleven, behoeven de overige grieven van appellanten niet meer te worden behandeld.
3.1. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij de beroepen van appellanten ongegrond zijn verklaard, en de bestreden besluiten in rechte stand houden.
3.2. Aangezien de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover deze betrekking heeft op de beroepen van appellanten.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
HD
12.09
Lijst behorende bij de uitspraak 01/280 AW enz.