ECLI:NL:CRVB:2003:AL1646
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- H. Bolt
- Th.M. Schelfhout
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de besluitvorming omtrent premiecorrectienota's door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de besluitvorming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de vaststelling van premiecorrectienota's wegens bovenmatige vaste onkostenvergoedingen. De zaak is ontstaan na een looncontrole in oktober 1999, waarbij over de jaren 1995 tot en met 1998 premiecorrectienota's zijn vastgesteld. Deze correcties waren gebaseerd op onkostenvergoedingen van f 4,-- per gewerkte dag voor kleding, gereedschap, lunches en koffie, zonder dat er een adequate registratie van de werkelijke kosten of gewerkte dagen was. Het Uwv had in een bestreden besluit van 17 maart 2000 besloten om, hoewel niet aannemelijk was gemaakt dat de werknemers van gedaagde daadwerkelijk deze onkosten hadden gemaakt, de vergoedingen voor 75% in de correcties te betrekken.
De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen, omdat de onkostenvergoedingen niet zonder meer als bovenmatig konden worden aangemerkt. De rechtbank verlangde nieuwe besluitvorming van het Uwv, zowel ten aanzien van de correctienota's als de gerelateerde boetenota's. In hoger beroep betoogde het Uwv dat er geen uitvoering was gegeven aan de afspraken over de registratie van de arbeidsinzet van de werknemers van gedaagde, waardoor niet kon worden vastgesteld of de onkostenvergoeding daadwerkelijk ter dekking van gemaakte kosten diende.
Gedaagde verweerde zich tegen het beleid van het Uwv, dat volgens hen disproportionele administratieve eisen stelde. Gedaagde stelde dat de onkostenvergoedingen proportioneel waren in verband met de aard van het werk en de locaties. De Raad overwoog dat gedaagde niet had meegewerkt aan de administratieve verplichtingen die door het Uwv waren opgelegd, en dat dit niet in haar voordeel kon strekken. De Raad oordeelde dat de correcties niet onzorgvuldig waren vastgesteld en dat het hoger beroep van het Uwv slaagde. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het inleidend beroep werd alsnog ongegrond verklaard.