[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 augustus 2001, nr. AWB 00/1560 AW I, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Onder overlegging van nadere stukken is namens appellant een uitvoerig commentaar gegeven.
Van de zijde van gedaagde zijn daarop eveneens nadere stukken ingezonden, waarop namens appellant nog weer enkele stukken zijn ingebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 augustus 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Wesdorp, advocaat te Amersfoort, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.M.M.B. Maes, advocaat te 's-Hertogenbosch, en door P.A.B.M. Ruijters en M. Gense, beiden werkzaam bij de gemeente Maastricht.
Op verzoek van appellant is ter zitting verschenen en als getuige gehoord [naam getuige], wonende te [woonplaats].
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is vanaf 1966 werkzaam geweest bij de brandweer van de gemeente [gemeentenaam]. De door appellant in 1990 aldaar vervulde functie van brandweer- medewerker B / reserve-assistent bevelvoerder is in 1992 gewaardeerd en ingedeeld in schaal 6 (met twee periodieken). Naar de situatie van 1 januari 1996 is appellants functie opnieuw beschreven en gewaardeerd. Bij primair besluit van 21 december 1999 is een buitengewoon gedetailleerde beschrijving van de functie vastgesteld, waarvan de waardering is bepaald op schaal 7. Na bezwaar zijn die functiebeschrijving en -waardering overeenkomstig het advies van de P&O-bezwarencommissie gehandhaafd bij het in dit geding bestreden besluit van 31 oktober 2000.
1.2. De bezwarencommissie heeft geoordeeld dat de door appellant als extra taken omschreven werkzaamheden van coördinator verbindingen en coördinator van de samenwerking van de [naam brandweer] brandweer met die van de Belgische plaatsen [gemeentenaam] en [gemeentenaam], vallen onder punt 4.2.9.3. van de functiebeschrijving ("Is mogelijk belast met een specifieke taak t.b.v. technische dienst, preparatie, inventarislijsten e.d."). Zij heeft daarbij overwogen dat het werkzaamheden betreft die aansluiten bij de overige in de functiebeschrijving opgenomen taken en zich beperken tot het niveau van uitvoering. Zij is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de niveau overstijgende taken die hij heeft verricht, in opdracht van de directeur brandweer heeft gedaan.De functiewaarderingsuitkomst, gebaseerd op een beredeneerde paarsgewijze vergelijking, berust naar het oordeel van de commissie op voldoende gronden.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij met betrekking tot de functiebeschrijving het, mogelijk, in de praktijk verrichten van taken die de uitvoering te boven gaan, niet relevant geacht nu de aan appellant opgedragen functie geen "mens" functie is, maar een organieke functie.
3. Door en namens appellant is, voorzover hier van belang, betoogd dat de functie-beschrijving niet juist is omdat hij een groot deel van de tijd niet slechts (reserve) assistent-bevelvoerder, maar daadwerkelijk bevelvoerder was en voorts omdat hij structureel taken verrichtte die de in punt 4.2.9.3. van de functiebeschrijving bedoelde uitvoerende taken te boven gaan, te weten de onder 1.2. genoemde coördinatortaken. Deze op - naar zijn oordeel - officiersniveau gelegen werkzaamheden zijn reeds vanaf 1990 verricht, zodat de functiewaardering met terugwerkende kracht tot 1 januari 1991 moet leiden tot een inschaling in een gemeentelijke schaal die overeenkomt met rijksschaal 10 of 11.
4. Namens gedaagde is betoogd dat de rechtbank terecht heeft vooropgesteld dat het hier gaat om een zogenoemd organiek functiewaarderingssysteem en dat aan appellant niet structureel werkzaamheden zijn opgedragen die uitstijgen boven het uitvoerend niveau.
Gesteld is dat de directeur brandweer met zijn brief aan appellant dat deze tot zijn functioneel leeftijdsontslag verantwoordelijk bleef voor het takenpakket verbindingen, geenszins de bedoeling heeft gehad wijziging te brengen in de bijlage bij de in 1992 gebruikte functiebeschrijving, welke bijlage hoofdzakelijk uitvoerende werkzaamheden bevatte. De beleidsmatige taken op het gebied van verbindingen behoorden organiek tot de functie van bedrijfsleider / officier repressieve dienst. Dat deze laatste functie ten tijde van belang niet was ingevuld, is gelet op het toepasselijk systeem niet van betekenis.
De door appellant genoemde beleidsmatige taken in het kader van de samenwerking van Maastricht met de Belgische plaatsen [gemeentenaam] en [gemeentenaam] betroffen, aldus gedaagde, de door appellant eind 1995 verrichte voorbereidende taken welke met de totstandkoming van een convenant op 22 december 1995 tot een einde waren gekomen.
Voorts is betwist het namens appellant naar voren gebrachte argument dat appellant niet slechts assistent-bevelvoerder was, maar daadwerkelijk bevelvoerder.
Tot slot is betoogd dat het bestreden besluit is genomen in het kader van een zogenoemde onderhoudsronde Organiek Inpassingskader (OIK) die per 1 januari 1996 is doorgevoerd, zodat appellant niet kan terugkomen op de functiebeschrijving die tot 1 januari 1996 heeft gegolden en ten aanzien waarvan hij het gebruik van rechtsmiddelen heeft gestaakt.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Hij deelt de opvatting van gedaagde dat het onderhavige besluit tot functiebeschrijving en -waardering de situatie betreft en mocht betreffen per 1 januari 1996. Het werd immers genomen krachtens de Regeling Funktiewaardering gemeente Maastricht 1990, die voorziet in een organiek functiewaarderingssysteem en die aan gedaagde de vrijheid laat om de datum te bepalen met ingang waarvan een onderhoudsronde OIK wordt doorgevoerd.
Ook in de opstelling van beide partijen vanaf 1990 vindt de Raad geen grond voor de juistheid van appellants betoog dat aan het bestreden besluit terugwerkende kracht tot vóór 1 januari 1996 moet worden verleend. De Raad volstaat in dit verband met verwijzing naar de onherroepelijk geworden, tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 oktober 1999.
5.2. De grief van appellant dat in de beschrijving van zijn functie ten onrechte gesproken wordt van reserve-assistent-bevelvoerder, aangezien feitelijk sprake was van een volledige bevelvoerdersfunctie, is eerst in een laat stadium naar voren gebracht en niet met feitelijke gegevens gestaafd. Om die reden gaat de Raad er verder aan voorbij.
5.3. Het door appellant gewraakte niet opnemen in de functiebeschrijving van de door hem bedoelde beleidsmatige taken (op officiersniveau) van coördinator van de samenwerking tussen de [naam brandweer] brandweer en die van de genoemde Belgische plaatsen, komt de Raad juist voor. Uit de gedingstukken en uit het verhandelde ter zitting is namelijk niet aannemelijk geworden dat op 1 januari 1996 nog sprake was van afzonderlijk te vermelden taken of taakonderdelen in dit kader die in opdracht van gedaagde door appellant te verrichten waren. In de door de directeur van de dienst (de brandweercommandant) vastgestelde beoordeling van het functioneren van appellant in de periode 1 januari 1995 tot en met 29 februari 1996 is als taak die niet staat vermeld in de functiebeschrijving, weergegeven: "coördinator uitvoering samenwerkingsovereenkomst België". In de nadere uitwerking in die beoordeling wordt ten aanzien van de samenwerking met België vermeld: "coördineren en vormgeven aan de grensoverschrijdende werkzaamheden [samenwerkingsverband] in samenwerking met belanghebbende en ondersteunende partijen"; in het samenvattend oordeel wordt gesteld dat appellant een goede inbreng heeft ten aanzien van de grensoverschrijdende activiteiten en daar actief is. De Raad kan zich verenigen met de zienswijze van gedaagde dat het hier, anders dan de reeds afgeronde incidentele werkzaamheden ter voorbereiding van het onder 4. genoemde convenant, gaat om (niet meer dan) uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in punt 4.2.9.3. van de functiebeschrijving.
5.4. De Raad kan appellant echter wèl volgen in zijn betoog dat in de functiebeschrijving ten onrechte geen melding is gemaakt van de taken van coördinator verbindingen. De Raad is er namelijk van overtuigd dat appellant de door hem bedoelde - niet slechts uitvoerende - werkzaamheden betreffende de verbindingen wel in opdracht heeft verricht en had te verrichten. De Raad ziet hiervoor aanknopingspunten in de door appellant(s gemachtigde) daartoe aangevoerde verklaringen van de kant van gedaagde. In het bijzonder acht de Raad hier van belang de onder 5.3. vermelde beoordeling. Hoewel de weergave in een beoordeling van de in een beoordelingstijdvak verrichte taken in het algemeen niet beslissend zal zijn voor het beschrijven van een (organieke) functie, kan de Raad in het onderhavige geval, waarbij hij mede van belang acht de bedoelde verklaringen, niet voorbijzien aan hetgeen in de - door de directeur van de dienst zelf vastgestelde - beoordeling over de hierbedoelde taken is vermeld. Bij de beschrijving van dit bestanddeel van de functie is onder meer opgenomen: "verantwoordelijk voor het complete alarmerings en verb.pakket brandweer… is budgetair aansprakelijk". Even verder is aangegeven: "Doet al jaren het werk van een verbindingsofficier. Neemt zelf beslissingen met de daaraan verbonden risico's. Legt rechtstreeks verantwoording af aan de cdt.." . Bij het samenvattend oordeel luidt de kwalificatie dat appellant als verbindingsman zeer professioneel is en eigen ideeën ontwikkelt.
Het gaat onder die omstandigheden naar het oordeel van de Raad niet aan te stellen dat, gelet op het organiek systeem, de door appellant structureel in opdracht van gedaagde uit te voeren verbindingstaken niettemin niet thuis horen in de functie(beschrijving) van appellant maar in de gedurende jaren niet vervulde functie van de organiek met verbindingstaken belaste officier.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden functiebeschrijving niet in stand kan blijven. De op die beschrijving gebaseerde functiewaardering is derhalve eveneens onhoudbaar. De aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet daarom worden vernietigd. Omdat de nieuwe beschrijving niet zonder meer leidt tot een beschrijving van de functie van een 'gewone' brandweerofficier en ook de waardering van die nieuw beschreven functie in het systeem van een beredeneerde paarsgewijze vergelijking niet noodzakelijkerwijs leidt tot het door appellant gestelde officiersniveau, is het niet aan de Raad om zelf in de zaak te voorzien. Gedaagde zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen. Omdat de Raad erop vertrouwt dat gedaagde voortvarend te werk zal gaan, ziet hij geen aanleiding gedaagde hiervoor een termijn te stellen.
7. Gelet op het vorenstaande en omdat de Raad aanleiding ziet gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en van € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-, wordt beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het bestreden besluit alsnog gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-, te betalen door de gemeente Maastricht;
Bepaalt dat de gemeente Maastricht aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 (voorheen ƒ 565,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
Q