[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sevenum, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 juli 2001, nr. 01/3 AW K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 augustus 2003, waar appellant in persoon is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door H.C.M. Bongaerts en B.P.G. Snellen, respectievelijk gemeentesecretaris en P&O medewerker van de gemeente Sevenum, en P. dela Haije, functiedeskundige.
1. Bij besluit van 15 augustus 2000 heeft gedaagde de organieke functie van commandant van de vrijwillige brandweer [vestigingsplaats] vastgesteld en die functie per 1 september 2000 aan appellant toegewezen. Bij besluit van 12 september 2000 heeft gedaagde de waardering van die functie met toepassing van de ingevolge artikel 2 van de Regeling organieke functiewaardering gemeente [vestigingsplaats] van toepassing zijnde methode van functiewaardering als volgt vastgesteld: indeling in hoofdgroep IV en voor de secundaire factoren: functionele vorming 1 punt, handelingsvrijheid 3, keuzemogelijkheden 2, leidinggeven 2 en contact 3 punten, in totaal 11 punten. Deze waardering leidde tot indeling in salarisschaal 9. Het door appellant tegen de scores voor de gezichtspunten functionele vorming, keuzemogelijkheden en leidinggeven gemaakte bezwaar, is bij besluit van gedaagde van 21 november 2000 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep grieven aangevoerd tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde scores voor functionele vorming, keuzemogelijkheden en leidinggeven. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad stelt voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is. De Raad overweegt dan als volgt.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn grief dat meer dan 1 punt voor functionele vorming moet worden toegekend op grond van de voor de functie benodigde opleiding tot adjunct hoofdbrandmeester, nu juist het vereiste van deze opleiding (met aanvullende opleidingen voor managementtaken) ertoe heeft geleid dat de functie van appellant is ingedeeld in hoofdgroep IV. Het standpunt van gedaagde dat dit opleidingspakket alle facetten van het beheren van een brandweerkorps omvat en er derhalve geen aanvullende opleiding gevolgd dient te worden, zodat de score 1 (maximaal 1 jaar school- en/of praktijkopleiding) voldoende is, acht de Raad niet onhoudbaar. Hierbij overweegt de Raad dat bij de onderhavige methode van functiewaardering studie voor het op peil houden van de vakkennis niet in aanmerking wordt genomen.
De voor dit gezichtspunt toegekende score van 2 punten kan de rechterlijke toetsing eveneens doorstaan, nu de Raad niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat het standpunt van gedaagde dat de functie van appellant niet aan de bij de score 3 gegeven criteria voldeed onhoudbaar is. In de hoofdbestanddelen van de functie zal in het algemeen moeten worden gekozen tussen meerdere manieren van uitvoering van het werk en zal niet in overwegende mate sprake zijn van het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de uitvoeringssfeer die als regel eenmalig zijn. De door appellant gestelde inconsistente toepassing van het systeem op dit gezichtspunt is naar het oordeel van de Raad onvoldoende concreet onderbouwd. Met zijn stelling dat de brandweercommandant niet kan terugvallen op een collega of hoofd, miskent hij dat de commandant deel uitmaakt van de gemeentelijke organisatie en zonodig een beroep kan doen op de binnen die organisatie aanwezige specifieke kennis op andere vakgebieden.
De aan de functie van appellant toegekende score 2 staat voor operationeel en functioneel leidinggeven. Voor hiërarchisch leidinggeven, in combinatie met operationeel- en functioneel leidinggeven kan 3 of 4 punten worden gescoord. Het leidinggeven aan een groep vrijwilligers heeft gedaagde niet als hiërarchisch leidinggeven aangemerkt. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel hiërarchisch leiding geeft aan de vrijwillige brandweerfunctionarissen en dat aan hem op die grond meer dan 2 punten hadden moeten worden toegekend. De Raad kan appellant hierin volgen. Gezien de beschrijving van de functie van de commandant van de vrijwillige brandweer, waarin wordt verwezen naar het bij raadsbesluit van 27 juni 2000 aanvaarde Brandweerbeleidsplan 19 99 tot en met 2002, is naar het oordeel van de Raad sprake van hiërarchisch leidinggeven in de zin van het onderhavige functiewaarderingssysteem. Uit de functiebeschrijving blijkt dat de leidinggevende taken van de commandant de volledige zorg voor het personeel omvatten. Blijkens de in het beleidsplan opgenomen taakomschrijving van de commandant functioneert deze als integraal manager aan wie, binnen het vastgestelde beleid en de begroting, het beheer is gemandateerd. Dit beheer omvat onder meer het opstellen van het financieel, personeel en materieel beleid (begroting, personeelsplan, materieelplan), het (doen) organiseren van werving en selectie van personeel, het voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken en beoordeling van personeel, het voordragen van personeel voor benoeming, bevordering, schorsing en ontslag en het toekennen van bijzondere beloningen. Gezien dit aan de commandant opgedragen takenpakket kan niet staande worden gehouden dat in de onderhavige functie van commandant niet wordt voldaan aan het criterium voor hiërarchisch leidinggeven, te weten het verantwoordelijk zijn voor de belangenbehartiging van (in dit geval) de brandweer en de medewerkers, in de zin van (mede) verantwoordelijkheid voor de werkorganisatie op langere termijn en voor de personeelsaangelegenheden. Het bestreden besluit houdt derhalve op dit onderdeel geen stand. Gedaagde zal een nieuw besluit moeten nemen, waarbij aan de hand van de criteria zal moeten worden vastgesteld of 3 of 4 punten voor de factor leidinggeven moeten worden toegekend.
5. Nu de grieven van appellant in hoger beroep ten aanzien van het gezichtspunt leidinggeven doel treffen, komt ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking.
6. De Raad is tenslotte niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, zodat wordt beslist als onder III is aangegeven.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog gegrond;
Vernietigt het besluit van gedaagde van 21 november 2000;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de Raad is overwogen;
Bepaalt dat de gemeente Sevenum aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 (voorheen f 565,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.