ECLI:NL:CRVB:2003:AI1304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2505 AW-VV e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en herziening van eerdere uitspraak inzake ontslaguitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een herzieningsverzoek. Verzoeker had eerder, op 10 maart 2003, verzocht om herziening van een uitspraak van de Raad van 20 september 2001, waarin was geoordeeld dat verzoeker niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. Dit oordeel was gebaseerd op de stelling dat verzoeker in de periode van 1988 tot 1996 fulltime werkzaam was voor de gemeente Emmen. Verzoeker betwistte dit oordeel en voerde aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de grieven van verzoeker niet betrekking hebben op nieuwe feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid bestond dat het verzoek om herziening zou worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft ook benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over eerder genomen besluiten, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het kennelijk ongegrond was. De beslissing werd genomen in het openbaar en is ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

03/2505 AW-VV
03/2509 AW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaagde.
I. INLEIDING
Bij brief van 10 maart 2003, aangevuld bij brieven van 17 maart 2003, 18 maart 2003, 21 maart 2003, 24 maart 2003,
26 maart 2003, 17 april 2003, 30 april 2003, 5 mei 2003, 6 mei 2003, 8 mei 2003, 9 mei 2003, 12 mei 2003, 13 mei 2003,
20 mei 2003, 22 mei 2003, 23 mei 2003, 25 mei 2003, 26 mei 2003, 1 juli 2003, 18 juli 2003, 21 juli 2003, 22 juli 2003 en
23 juli 2003 heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 september 2001, nr. 99/67 AW en 00/4002 AW. Daarbij heeft verzoeker tevens het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening op een zitting achterwege gebleven.
II. MOTIVERING
1.1. Bij de hiervoor vermelde uitspraak van 20 september 2001 heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van 9 oktober 1998 waarbij gedaagde de vervallenverklaring van de ontslaguitkering van verzoeker per 1 april 1988 heeft gehandhaafd omdat verzoeker per die datum in zodanige mate werkzaam was dat hij niet als werkloos kon gelden, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
1.2. Vervolgens heeft de Raad bij uitspraak van 13 februari 2003, nr. 02/6130 AW, een eerder verzoek om herziening van de uitspraak van 20 september 2001 van verzoeker afgewezen.
2. Naar aanleiding van het thans gedane verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met de artikelen 8:88, tweede lid, en 8:81 van de Awb kan, indien een verzoek is gedaan om herziening van een uitspraak van de Raad, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Gelet op de gestelde moeilijke financiële (gezins)situatie van verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang. Op grond van het navolgende komt het de voorzieningenrechter echter voor dat er niet een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het op 10 maart 2003 ingediende verzoek om herziening van de uitspraak van 20 september 2001 zal worden toegewezen.
5. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan een verzoek om herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak slechts slagen als er feiten of omstandigheden worden aangevoerd die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoeker in het thans gedane verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (en in het verzoek om herziening van 10 maart 2003) een groot aantal grieven naar voren heeft gebracht. Deze komen er evenals bij het vorige verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 september 2001 kort gezegd op neer dat verzoeker van mening is dat het in die uitspraak vervatte oordeel van de Raad dat verzoeker niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt omdat hij ten minste in de periode van 1988 tot 1996 via [werkgever] fulltime werkzaam is geweest voor de gemeente Emmen, onjuist is. Dit oordeel kan naar de opvatting van verzoeker niet aan de aan deze uitspraak ten grondslag liggende gedingstukken worden ontleend. De oorzaak voor deze gang van zaken is volgens verzoeker dat de Raad en ook hijzelf gegevens over het hoofd hebben gezien omdat het dossier dat betrekking had op een periode van
16 jaar naar zijn opvatting omvangrijk was.
7. Reeds omdat de stellingen van verzoeker geen betrekking hebben op nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a en b, van de Awb acht de voorzieningenrechter het niet onwaarschijnlijk dat de Raad zal oordelen dat ook het verzoek om herziening van 10 maart 2003 niet voor inwilliging in aanmerking komt. Voorts wijst de voorzieningenrechter erop dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening volgens vaste rechtspraak van de Raad niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over het in 1.1. vermelde besluit van 9 oktober 1998 te voeren en evenmin om een discussie over het oordeel dat de Raad daarover reeds heeft gegeven te openen.
8. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
9. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen, in tegenwoordigheid van mr. S.P. Madunic als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) S.P. Madunic.