ECLI:NL:CRVB:2003:AI0623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4881 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • T. Hoogenboom
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens overschrijding van de indieningstermijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, destijds vice-president van de rechtbank, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Justitie, waarbij zijn bezwaar tegen een afwijzing van een aanvraag om een verhuiskostenvergoeding niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar verweerder ontkende de ontvangst van de faxberichten waarin het bezwaar was ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de indieningstermijn voor het bezwaarschrift op 20 juni 2000 was aangevangen. Eiser had zijn bezwaarschrift op 2 augustus 2000 gefaxt, maar de Raad concludeerde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de ontvangst na de fatale termijn van 31 juli 2000 had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, waarbij het bestreden besluit in rechte standhield. De uitspraak werd gedaan op 17 juli 2003 door de Centrale Raad van Beroep, met mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden.

Uitspraak

01/4881 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het bestuur van de rechtbank [plaatsnaam], als rechtsopvolger van de Minister van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op de bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft eiser, destijds vice-president van de rechtbank [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Justitie van 12 juli 2001, nr. P8/341022.045 (hierna: bestreden besluit).
Namens verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 juni 2003, waar eiser in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door J.W.M. Kant, werkzaam bij de rechtbank [plaatsnaam].
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op een aanvraag van eiser om een verhuiskostenvergoeding is afwijzend beslist bij primair besluit van 19 juni 2000. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt bij een brief met de datum 2 augustus 2000. Dit bezwaarschrift heeft hij op
3 augustus 2000 overhandigd aan de secretaresse van de Directeur Gerechtelijke diensten arrondissement [plaatsnaam].
1.2. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat hij het onder 1. genoemde bezwaarschrift op 2 augustus 2000 heeft gefaxt - door middel van twee faxberichten - naar het faxnummer dat is vermeld op het primaire besluit van 19 juni 2000. Verweerder heeft de ontvangst van de desbetreffende faxberichten ontkend.
1.3. Bij het bestreden besluit is het standpunt ingenomen dat indiening van het bezwaarschrift, waarvan door verweerder wordt aangenomen dat deze enkel heeft plaatsgevonden door middel van de onder 1.1. vermelde overhandiging, één dag te laat is geschied. Daarom is het bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt dat hij aan de hand van een door hem overgelegde kopie van een factuur betreffende door hem gevoerde telefoongesprekken en verzonden faxberichten aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig, op de - ook naar zijn inzicht - laatste dag van de bezwaartermijn, bezwaar heeft gemaakt.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Niet in geschil is dat het primaire besluit van 19 juni 2000, geadresseerd aan het huisadres van eiser, is bekendgemaakt door verzending op deze datum. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is dan ingevolge
artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangevangen op 20 juni 2000. Waar eiser zijn bezwaarschrift niet per post heeft verzonden, volgt uit de artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb dat het bezwaarschrift tijdig zou zijn ingediend, indien het uiterlijk op 31 juli 2000 was ontvangen, zo stelt de Raad ambtshalve vast.
Nu de ontvangst (in ieder geval) na deze datum heeft plaatsgevonden, moet worden geconcludeerd dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
3.2. Omdat de stelling van eiser dat hij bij alle drukte rond een verhuizing de termijn van zes weken bijna uit het oog had verloren, geen grond geeft voor de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest, kan niet worden gesproken van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en dat eisers beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. Gelet op het vorenstaande en omdat de Raad geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van I.D. Veldman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) I.D. Veldman.