ECLI:NL:CRVB:2003:AH9159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6159 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift te laat ingediend; geen verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2003, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A.B. Schaberg, had bezwaar gemaakt tegen correctie- en boetenota's die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waren opgelegd naar aanleiding van een looncontrole. De correctienota's werden op 1 september 2000 verzonden, terwijl de boetenota's op 11 september 2000 volgden. Appellante maakte op 17 oktober 2000 bezwaar, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelde dat appellante op de hoogte was van de termijn en de wijze van indienen van bezwaar, en dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding.

In hoger beroep voerde appellante aan dat onduidelijke communicatie van de zijde van gedaagde, met name van de heer H.E. Ordelman, had geleid tot de termijnoverschrijding. Appellante stelde dat zij tijdig contact had opgenomen met gedaagde, maar dat zij onjuist was geadviseerd. De Raad oordeelde dat de overschrijding van de termijn, die slechts enkele dagen betrof, niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de informatie op de achterzijde van de correctienota's voldoende duidelijk was over de termijn en wijze van bezwaar indienen. De Raad concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor de termijnoverschrijding bij appellante lag, en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/6159 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. A.B. Schaberg, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift van 14 januari 2003 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zutphen onder dagtekening 22 oktober 2002 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft onder dagtekening 7 februari 2003 van verweer gediend.
Desgevraagd heeft gedaagde bij brief van 8 april 2003 nog nadere informatie verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 mei 2003, waar voor appellante is verschenen
H.E. Ordelman, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Schaberg, voornoemd, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden.
Naar aanleiding van een bij appellante uitgevoerde looncontrole heeft gedaagde aan appellante correctie- en boetenota's over de jaren 1995 tot en met 1999 opgelegd. De correctienota's zijn op 1 september 2000 verzonden en de boetenota's op 11 september 2000. Op 17 oktober 2000 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen zowel de correctie- als de boetenota's. Als reden voor overschrijding van de bezwaartermijn terzake van de correctienota's heeft appellante aangegeven dat zij deze aangelegenheid zowel met de looninspecteur als met de belastingdienst wilde bespreken. Appellante voerde tijdens de hoorzitting tevens aan dat zij, omdat de bezwaartermijn ten einde liep, telefonisch contact heeft opgenomen met de afdeling Looninspectie van gedaagde en dat haar na afloop van de bezwaartermijn geadviseerd is om pro forma een bezwaarschrift in te dienen.
Gedaagde heeft bij beslissing op bezwaar van 17 september 2001 het namens appellante ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, voor zover dit was gericht tegen de correctienota's. Daarbij heeft gedaagde geen grond aanwezig geacht om deze overschrijding verschoonbaar te achten. Het bezwaar gericht tegen de boetenota's heeft gedaagde ongegrond verklaard.
In beroep heeft de rechtbank overwogen dat het appellante bekend was binnen welke termijn en op welke wijze tegen de besluiten -indien gewenst- bezwaar diende te worden gemaakt. De rechtbank overwoog voorts dat de aangevoerde omstandigheden aan het (zekerheidshalve) tijdig maken van bezwaar niet in de weg behoefden te staan. Tevens is op geen enkele wijze gebleken dat de looninspecteur mededelingen zou hebben gedaan waaruit appellante mocht opmaken dat het tijdig maken van bezwaar niet nodig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding derhalve geen sprake was en dat een overschrijding met slechts enkele dagen niet tot een ander oordeel kon leiden. Met betrekking tot de boetenota's was de rechtbank van oordeel dat gedaagde terecht was uitgegaan van opzet dan wel grove schuld. De rechtbank kon zich verenigen met hetgeen daaromtrent door gedaagde in het bestreden besluit en in het verweerschrift was overwogen.
In hoger beroep is namens appellante onder meer aangevoerd dat ten gevolge van een onduidelijke communicatie tussen de heer H.E. Ordelman en de looninspecteur en de onduidelijke opstelling van gedaagde tijdens de afwezigheid van de contactpersoon van gedaagde, het overschrijden van de termijn is veroorzaakt. Vragen aan gedaagde naar de consequenties van het verstrijken van de termijn, zijn beantwoord door een niet deskundige. Overschrijding van de termijn met slechts enkele dagen dient naar de mening van appellante verschoonbaar te zijn. Appellante benadrukt dat zij binnen de termijn van zes weken telefonisch contact heeft opgenomen met gedaagde in verband met het tijdig indienen van een bezwaarschrift. Appellante is van mening dat wanneer een medewerker van gedaagde een onjuist advies geeft over het verlopen van de termijn, zulks haar niet verweten kan worden.
De omvang van het geding is beperkt tot de vraag of gedaagde appellante bij besluit van 17 september 2001 terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, in haar bezwaar tegen de correctienota's omdat appellante niet binnen de ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn van zes weken een bezwaarschrift heeft ingediend. Op het punt van de boetes is de aangevallen uitspraak op geen enkele wijze gemotiveerd bestreden zodat dit niet langer in geschil is.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank en op de gronden die de rechtbank heeft gebezigd, bevestigend. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Beslissend acht de Raad te dezen dat op de achterzijde van de correctienota's van 1 september 2000 staat vermeld op welke wijze en binnen welke termijn appellante een bezwaarschrift had kunnen indienen.
Het door appellante aangevoerde dat door de onduidelijke opstelling van gedaagde de termijnoverschrijding is veroorzaakt, is voor rekening en risico van appellante.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
Derhalve wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2003.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.H. Huls.