ECLI:NL:CRVB:2003:AH9153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5058 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van een bezwaarschrift per fax en de gevolgen van verzending

In deze zaak gaat het om de vraag of een bezwaarschrift dat per fax is verzonden, tijdig is ingediend. Appellante, een B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat betrekking heeft op de verzekeringsplicht van een bestuurder. Het bezwaarschrift is op 12 oktober 2000 per fax verzonden, maar gedaagde stelt dat het pas op 13 oktober 2000 is verzonden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de feiten en omstandigheden rondom de verzending van het bezwaarschrift onderzocht. De Raad heeft vastgesteld dat appellante een verzendjournaal heeft overgelegd waaruit blijkt dat het bezwaarschrift op 12 oktober 2000 om 13:05 uur is verzonden, met de melding 'ok'. Gedaagde heeft echter betwist dat het bezwaarschrift op die datum is ontvangen en heeft verwezen naar een ander faxnummer dat op 13 oktober 2000 is gebruikt.

De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de status 'ok' op het verzendjournaal geen sluitend bewijs vormt dat het bezwaarschrift door gedaagde is ontvangen. De Raad heeft deze overwegingen bevestigd en benadrukt dat het risico van een faxverzending voor rekening van de verzender komt. De Raad concludeert dat de ontvangst van het faxbericht op 12 oktober 2000 door gedaagde niet kan worden aangetoond, en dat de verzending per fax op de laatste dag van de bezwaartermijn een risico met zich meebracht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

02/5058 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. E. Boerma, advocaat te Arnhem, op bij aanvullend beroepschrift van 7 november 2002 (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda onder dagtekening 7 augustus 2002 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft onder dagtekening 26 november 2002 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 februari 2003 waar voor appellante is verschenen [naam hoofd personeelszaken], hoofd personeelszaken, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Boerma, voornoemd. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.G.J. Reurings, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden.
Naar aanleiding van een bij appellante uitgevoerde looncontrole heeft gedaagde appellante bij besluit van 31 augustus 2000 ervan in kennis gesteld dat ten aanzien van een bestuurder van appellante verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringswetten aanwezig wordt geacht. Bij faxbericht van 12 oktober 2000 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Tevens is het bezwaarschrift op 13 oktober 2000 per aangetekende post en per fax verzonden. Gedaagde heeft bij brief van 21 november 2000 aan appellante bericht dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Ten bewijze dat zij het bezwaarschrift daadwerkelijk op 12 oktober 2000 heeft gefaxt, heeft appellante er op gewezen dat zij voor het indienen van het pro forma bezwaar contact heeft gehad met de heer [naam medewerker Uwv] van gedaagdes kantoor te Breda, en dat in overleg met de heer [naam medewerker Uwv] het pro forma bezwaar op 12 oktober 2000 naar gedaagdes kantoor in Breda is gefaxt. Voorts heeft appellante gewezen op de verzendbevestiging van de (bewuste) fax, waarop te lezen is dat op 12 oktober 2000 om 13:05 uur, één pagina is gefaxt naar het Gak kantoor te Breda, faxnummer 076-5262364, met als resultaat 'ok'.
Gedaagde heeft bij beslissing op bezwaar van 26 oktober 2001 het namens appellante ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Daarbij heeft gedaagde tevens geen grond aanwezig geacht om deze overschrijding verschoonbaar te achten.
In beroep heeft de rechtbank het volgende overwogen waarbij appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder:
"Partijen worden echter verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag wanneer het bezwaarschrift per fax is verzonden. Eiseres heeft gesteld dat zij dit geschrift op 12 oktober 2000 heeft verzonden, onder verwijzing naar een verzendjournaal dat als gedingstuk 17 onderdeel van het procesdossier vormt. Verweerder is echter van mening dat het bezwaarschrift eerst op 13 oktober 2000 is verzonden, en heeft daartoe verwezen naar de datum op het geschrift dat als gedingstuk 10 onderdeel vormt van het procesdossier.
Bij de beantwoording van de hiervoor geformuleerde rechtsvraag stelt de rechtbank voorop dat indiening van een bezwaarschrift per fax op zichzelf een toelaatbaar middel is om bezwaar te maken, maar dat aan deze handelwijze risico's kleven en dat de eventuele nadelige gevolgen daarvan voor rekening van de afzender komen. In zoverre zij verwezen naar gevestigde jurisprudentie terzake, en in het bijzonder naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 1994 die is gepubliceerd in AB 1994, nummer 296.
Wat betreft de verzending van een stuk per telefax merkt de rechtbank op dat de status 'ok' op een verzendjournaal een indicatie, maar geen sluitend bewijs, vormt dat het betreffende geschrift door de geadresseerde in goede orde is ontvangen. In dit verband wordt gesignaleerd dat het op 12 oktober gedateerde (en door eiseres in het geding gebrachte) verzendjournaal het faxnummer 076-5262364 vermeldt, maar dat het op 13 oktober 2000 gedateerde (en door verweerder in het geding gebrachte) verzendjournaal het faxnummer 076-5262801 vermeldt.
Verder merkt de rechtbank op dat het primaire besluit slechts nummer 076-5262801 vermeldt als faxnummer. Ter zitting heeft eiseres niet kunnen aangeven waarom zij het bezwaarschrift kennelijk twee keer per telefax heeft verzonden. Evenmin is duidelijk geworden of nummer 076-5262364 op 12 oktober 2000 wel een faxnummer was, en zo ja, waar deze fax zich toentertijd bevond. Onder deze omstandigheden bestaat, naar het oordeel van de rechtbank, gerede twijfel of het 12 oktober 2000 verzonden bezwaarschrift de geadresseerde daadwerkelijk heeft bereikt. Ook uit het bezwaarschrift zelf blijkt niet dat het op 12 oktober 2000 door verweerder moet zijn ontvangen. Het bezwaarschrift meldt hierover slechts dat het is opgesteld op 12 oktober 2000 en dat het tevens middels aangetekend schrijven is verstuurd, terwijl vaststaat dat laatstbedoelde verzending eerst op 13 oktober 2000 plaatshad.".
In hoger beroep is namens appellante herhaald dat het bezwaarschrift van 12 oktober 2000 dezelfde dag per fax is verzonden aan gedaagde. De omstandigheid dat zij het stuk niet onmiddellijk aan de juiste afdeling van Gak Nederland bv heeft verzonden, doet aan de tijdige indiening van het bezwaarschrift niet af. Uit de ontvangstbevestiging van
16 oktober 2000 met de vermelding van het faxnummer waarop het stuk is binnengekomen in combinatie met het faxrapport van appellante waaruit een correcte verzending van 12 oktober 2000 blijkt, kan derhalve niet anders worden geconcludeerd dan dat appellante haar bezwaarschrift tijdig bij het bevoegde bestuursorgaan heeft ingediend.
In dit geding dient de vraag beantwoord te worden of gedaagde appellante bij besluit van 26 oktober 2001 terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat appellante niet binnen de ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn van zes weken een bezwaarschrift heeft ingediend.
De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank bevestigend.
Volgens jurisprudentie van de Raad is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van indiening verbonden risico's dienen voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt met zich mee dat, mocht ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken.
In dit geding wordt de ontvangst van het faxbericht op 12 oktober 2000 door gedaagde ontkend. Het overleggen van een verzendjournaal met de melding 'ok' is naar het oordeel de Raad in deze onvoldoende om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift op 12 oktober 2000 bij gedaagde is ingediend. Naast hetgeen door de rechtbank is overwogen, waarmee de Raad zich kan verenigen, ziet de Raad in de brief van gedaagde van 16 oktober 2000 geen aanleiding om anders te oordelen. Uit deze brief blijkt immers niet dat de ontvangst bevestigd wordt van een faxbericht van 12 oktober 2000, doch slechts dat een bezwaarschrift is ontvangen. Van welke datum dit bezwaarschrift is blijkt niet. Nu ook het per aangetekende post - onbetwist te laat - ingediende bezwaarschrift aan de afdeling waar de heer Pijnappels werkzaam is, is gezonden, staat hiermee onvoldoende vast dat het om een faxbericht van 12 oktober 2000 gaat.
De Raad is ten slotte, met de rechtbank van oordeel, dat appellante met de gekozen wijze van verzending per fax op de laatste dag van de bezwaartermijn, het risico heeft genomen dat het bezwaarschrift niet door gedaagde zou worden ontvangen.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Derhalve wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2003.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.H. Huls.