ECLI:NL:CRVB:2003:AH9095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- R.C. Schoemaker
- Ch. de Vrey
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verbindendheid van een besluit inzake verzekeringsplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een brief van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 september 1995 als een rechtens verbindend besluit kan worden aangemerkt. Appellante, een B.V. gevestigd in Thailand, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 september 2000. De rechtbank had geoordeeld dat de brief van 20 september 1995, waarin werd medegedeeld dat de betrokkene verplicht verzekerd is, een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, ondanks het ontbreken van een bezwaarmogelijkheid in de brief.
De Centrale Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de brief duidelijke en ondubbelzinnige informatie bevatte over de verzekeringsplicht van de betrokkene. De Raad wees erop dat het ontbreken van een bezwaarmogelijkheid niet betekent dat de brief niet als besluit kan worden aangemerkt. Bovendien had appellante geen bezwaar gemaakt tegen de brief, ook niet na een herhaling van het standpunt door gedaagde in een latere brief van 10 november 1995. De Raad vond de argumenten van appellante, dat haar directie de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, niet overtuigend. De Raad concludeerde dat het bezwaar van appellante niet aan de orde kon komen en dat het hoger beroep niet kon slagen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. Ch. de Vrey als leden, in aanwezigheid van griffier A.H. Huls.