ECLI:NL:CRVB:2003:AH9091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake premies sociale werknemersverzekeringswetten en opgelegde boetes
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had het beroep van gedaagde, een onderneming, gegrond verklaard voor wat betreft de opgelegde boetes, maar ongegrond voor het overige. De zaak betreft de correctie- en boetenota's die appellant had opgelegd over de premiejaren 1994 tot en met 1998, omdat gedaagde geen premies had afgedragen voor de sociale werknemersverzekeringswetten over betalingen aan zes personen die werkzaamheden verrichtten voor gedaagde. De hoogte van de boetes was vastgesteld op 25% van de verschuldigde premies. Appellant had enkele boetes laten vervallen, maar handhaafde de meeste nota's.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank te mild was in haar oordeel over de opzet of grove schuld van gedaagde. De Raad stelt vast dat gedaagde had moeten weten dat hij loonopgave moest doen en dat hij, bij twijfel, zich had moeten wenden tot appellant voor advies. De Raad is van mening dat gedaagde willens en wetens de kans heeft aanvaard dat hij verwijtbaar in verzuim was door geen opgave te doen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten en verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om zich goed te informeren over hun verplichtingen met betrekking tot de loonadministratie en de sociale verzekeringen. De Raad bevestigt dat er sprake is van opzet of grove schuld, gezien de omstandigheden van de zaak en de rol van gedaagde in het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen.