ECLI:NL:CRVB:2003:AH9089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Zorgvuldigheid van het onderzoek naar premies bij ontbrekende administratie
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2003, staat de zorgvuldigheid van het onderzoek van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) centraal. Appellante, een bouwbedrijf dat tot 1996 actief was, heeft bezwaar gemaakt tegen correctienota's over de jaren 1993 tot en met 1996, die zijn vastgesteld op basis van een theoretische omzetberekening. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de administratie van appellante ontbrak, waardoor gedaagde genoodzaakt was om schattenderwijs de verschuldigde premies vast te stellen. Appellante betwist de zorgvuldigheid van dit onderzoek, omdat de gebruikte steekproef volgens haar niet valide was. Gedaagde daarentegen stelt dat het ontbreken van administratieve gegevens het onmogelijk maakte om een betrouwbare vaststelling te doen.
De Raad overweegt dat het aanvaardbaar is om premies schattenderwijs vast te stellen indien de administratie niet beschikbaar is. De Raad concludeert dat de schatting van gedaagde voldoende realiteitswaarde heeft en dat de wijze van schatting in overeenstemming is met de geldende uitgangspunten. De Raad wijst ook de grief van appellante af dat zij door de lange duur van de bezwaarfase in haar verweer is geschaad, aangezien het ontbreken van de administratie voor haar risico komt.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de zorgvuldigheid van het onderzoek door gedaagde wordt onderschreven. De Raad ziet geen aanleiding om de kosten te compenseren op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.