ECLI:NL:CRVB:2003:AF9595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5965 WVG-VV e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • E.W.F. Menkveld-Botenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Roermond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Verzoekster, die woonachtig is in Roermond, had een verzoek ingediend tegen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond. Dit verzoek volgde op een besluit van 21 december 2001, waarbij verzoekster een verhuiskostenvergoeding van f 3.000,-- was toegekend. Gedaagde had daarbij aangegeven dat indien verhuizing naar een geschikte woning niet binnen zes maanden mogelijk was, woningaanpassing op de begane grond de goedkoopste oplossing zou zijn. De kosten voor deze aanpassing werden door gedaagde begroot op ruim € 43.400,--. Verzoekster had echter een duurdere woningaanpassing voorgesteld, met een kostenraming van f 156.802,--, en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 27 februari 2003, waar verzoekster in persoon verscheen met haar raadsman mr. P.J.G. Goumans, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. Gedaagde werd vertegenwoordigd door drs. E.H.M.G. Duysters en W.J.M. Peters. De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de omstandigheden, gedaagde bereid was om een bedrag van € 53.400,-- toe te kennen voor de kosten van de woningaanpassing, die verzoekster mocht besteden aan haar gewenste aanpassing, inclusief de installatie van een woonhuislift.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het procesbelang van verzoekster bij het hoger beroep en het verzoek om voorlopige voorziening was komen te ontvallen, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb eveneens niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van gemeenten bij het aanbieden van woonvoorzieningen en de noodzaak van een kosten-batenanalyse bij woningaanpassingen.

Uitspraak

02/5965 WVG-VV en 02/5964 WVG
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
in de hoofdzaak, als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsmede inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van die wet in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, gedaagde.
I. INLEIDING
Bij besluit van 21 december 2001 heeft gedaagde verzoekster bij wijze van voorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de van toepassing zijnde Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Roermond (de Verordening) een verhuiskostenvergoeding toegekend ten bedrage van f 3.000,--. Daarbij heeft gedaagde tevens aangegeven dat aanpassing van de huidige woning aan de orde komt indien verhuizing naar een geschikte woning binnen zes maanden niet te realiseren is. In dat geval is volgens gedaagde de goedkoopst adequate oplossing een woningaanpassing op de begane grond, door middel van herindeling van de bestaande ruimten. In de opvatting van gedaagde wordt het kantoor (beneden) als slaapkamer ingericht, de bijkeuken wordt dan een natte cel, en het kantoor wordt dan verplaatst naar de vrijgekomen slaapkamer (boven). Voorts is door gedaagde overwogen dat het bedrag van de met die aanpassing gemoeide kosten - welk bedrag door gedaagde blijkens zijn brief van 17 februari 2003 naderhand is begroot op ruim € 43.400,-- - door verzoeker desgewenst mag worden aangewend voor het - voor eigen rekening - realiseren van de door haar geprefereerde duurdere woningaanpassing, welke onder meer voorziet in de installatie van een woonhuislift en waarvan de kosten vanwege verzoekster (aanvankelijk) zijn begroot op f 156.802,--.
Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is door gedaagde bij het thans bestreden besluit van 7 maart 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 19 november 2002 het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op de woningaanpassing, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in dat verband onder meer overwogen dat de door gedaagde voorgestelde woningaanpassing als adequaat kan worden aangemerkt, maar dat nog niet duidelijk is of hier ook sprake is van de goedkoopste oplossing, omdat niet gebleken is dat gedaagde een kostenberekening heeft gemaakt van de woningaanpassing op de begane grond.
Namens verzoekster is mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, van die uitspraak in hoger beroep gekomen. In een aanvullend beroepschrift zijn de gronden uiteengezet waarop het hoger beroep berust. Verzoekster heeft met name bedenkingen tegen een verplaatsing van het kantoor naar de bovenverdieping. Bij brief van 29 november 2002
is van de zijde van verzoekster tevens verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en partijen hebben (desgevraagd) nog stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de Raad van 27 februari 2003, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot], door haar zwa-ger [naam zwager], en door haar raadsman mr. P.J.G. Goumans. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. E.H.M.G. Duysters, werkzaam bij de gemeente Roermond, en door W.J.M. Peters, werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien - kort gezegd - tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:86 van de Awb houdt met betrekking tot het hoger beroep voorts in dat de voorzieningenrechter van de Raad, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Gelet op de gedingstukken en de uitlatingen van partijen is ter zitting onderzocht of partijen bereid zijn elkaar wederzijds tegemoet te komen. Daarbij is door de voorzieningenrechter 's Raads vaste jurisprudentie met betrekking tot de omvang van de uit de artikelen 2, eerste lid, en 3 van de Wvg en artikel 1.2.c van de Verordening terzake woonvoorzieningen voortvloeiende zorgplicht en de daarbij aan het gemeentebestuur toekomende beleidsvrijheid onder de aandacht van partijen gebracht. In dat verband is erop gewezen dat een gemeente bij wijze van beleidsuitgangspunt in beginsel de goedkoopst adequate woonvoorziening (verhuizing en/of woningaanpassing) mag aanbieden.
Gedaagde heeft vervolgens aangegeven bereid te zijn om, gelet op de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, als tegemoetkoming in het kader van een schikking verzoekster een bedrag voor de kosten van de aanpassing van de woning toe te kennen van € 53.400,--, welk bedrag verzoekster - op een door gedaagde op adequaatheid te beoordelen wijze - mag besteden aan de door haar gewenste (duurdere) woningaanpassing, waarbij wordt voorzien in de installatie van een woonhuislift.
Vanwege verzoekster is verklaard dat daarmee wordt ingestemd, dat geen schadevergoeding wordt gevorderd en dat geen verzoek wordt gedaan om vergoeding van proceskosten en griffierecht. Partijen hebben elkaar over en weer finale kwijting verleend.
Gelet op het vorenstaande is aan het hoger beroep van verzoekster en aan het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen het procesbelang komen te ontvallen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat tenslotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2003.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.