ECLI:NL:CRVB:2003:AF8762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/5999 ALGEM e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • R.C. Schoemaker
  • Ch. de Vrey
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsplicht voor sociale werknemersverzekeringswetten en gezagsrelatie

In deze zaak staat de vraag centraal of [betrokkene] per 1 mei 1996 in een gezagsrelatie werkzaam is geweest, wat zou impliceren dat er sprake is van verzekeringsplicht onder de sociale werknemersverzekeringswetten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellanten, [B.V. X. te Y.] en [B.V. Z. te Y.], tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die de eerdere uitspraken van de rechtbank Zwolle bevestigen. De Raad stelt vast dat de directeursfunctie van [betrokkene] en zijn minderheidsaandelenbezit niet voldoende zijn om te concluderen dat hij een zelfstandige ondernemer was. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de gezagsrelatie niet kan worden ontkend, ondanks de unieke expertise van [betrokkene]. De uitgifte van preferente aandelen aan zijn maatschappij in 2000 verandert niets aan de beoordeling van de situatie per 1 mei 1996. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden de beslissing hebben genomen, en is openbaar uitgesproken op 1 mei 2003.

Uitspraak

00/5999 ALGEM
00/6000 ALGEM
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[B.V. X. te Y.] en [B.V. Z. te Y.,] gevestigd te Lelystad, appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellanten zijn bij gemachtigde J.J. Tabak, belastingadviseur bij de Fiscount Adviesgroep te Zwolle, op de bij aanvullende beroepschriften van 21 december 2000 aangegeven gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van door de rechtbank Zwolle onder dagtekening 26 september 2000 gewezen uitspraken, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde zijn bij de Raad op 18 januari en 2 maart 2001 gedateerde verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 maart 2003, waar voor appellanten is verschenen J.J. Tabak voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.A. Koenders, werkzaam bij Uwv Gak.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de feiten welke geen herhaling behoeven en waarvan ook de rechtbank bij de aangevallen uitspraak is uitgegaan.
In geding is de vraag of [betrokkene] overeenkomstig gedaagdes op bezwaar genomen besluiten van 24 september en
27 oktober 1998 per 1 mei 1996 tot appellanten in een gezagsrelatie werkzaam is geweest, zodanig dat sprake is geweest van verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringswetten meebrengende privaatrechtelijke dienstbetrekking, nu overigens te zijnen aanzien verplichte persoonlijke dienstverrichting en loonbetaling vaststaan.
Wat de gezagsrelatie betreft moet de Raad in het voetspoor van de rechtbank vaststellen dat noch de directeursfunctie welke [betrokkene] bekleedde noch diens minderheidsaandelenbezit beneden de 20% hem binnen het beslissingskader van de algemene vergadering van aandeelhouders op grond van de vigerende statuten een positie verschaften welke hem in staat stelde zich tegen daar gegeven opdrachten en aanwijzingen en onwelgevallige meerderheidsbesluiten waaronder zelfs een eventueel ontslag met vrucht te verzetten. Een dit beeld volgens appellanten feitelijk mitigerende stemverklaring van de aandeelhouders en de inhoud en strekking van de betrokken managementovereenkomst doen volgens de Raad naar vaste jurisprudentie aan evenbedoelde zwakke statutair aan gezag onderhevige positie van [betrokkene] rechtens geen afbreuk. Voor zover van de zijde van appellanten ter zitting nog gewezen is op de unieke expertise en ervaring van [betrokkene], geldt deze laatste vaststelling in rechte van de Raad evenzeer, zeker met het oog op zich voordoende conflictsituaties. Tenslotte kan de uitgifte van een groot aantal preferente aandelen aan de maatschappij van [betrokkene] in de tweede helft van 2000, waarop appellanten juist voor en in de zitting gewezen hebben, geen verandering in het oordeel van de Raad brengen, uitgaande van de periode hier in geding, te weten per 1 mei 1996. De Raad is daardoor alles overziende niet van uitzonderlijke materiële indicaties gebleken welke [betrokkene] alsnog tot gezamenlijk zelfstandig ondernemer ten tijde in geding vermogen te bestempelen.
De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht deswege geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. Ch. de Vrey als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2003.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Huls.