ECLI:NL:CRVB:2003:AF8255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3414 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de aangevallen uitspraak inzake loonheffing en correctienota's

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om een hoger beroep van appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van der Plas, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de oplegging van correctienota's over de jaren 1992 tot en met 1996, waarbij gedaagde een correctienota over 1997 heeft verstuurd. De centrale vraag is of gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in 1997 sprake was van genoten loon ter zake van de niet-ingehouden loonheffing.

De Raad heeft vastgesteld dat op het moment dat de werkgever zich bewust wordt van een loonbetaling zonder ingehouden loonheffing, er sprake is van een voordeel uit de dienstbetrekking. Dit moment kan zich voordoen tijdens een looncontrole of in de bezwaarfase. De Raad heeft de jurisprudentie van de Hoge Raad, waar appellante op heeft gewezen, niet relevant geacht voor de rechtsvraag in deze zaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze is aangevochten. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 april 2003, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

00/3414 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[bedrijfsnaam], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In dit geding wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. J. van der Plas, belastingadviseur bij Paardekooper en Hoffman te Amsterdam, op bij beroepschrift aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's-Gravenhage onder dagtekening 26 mei 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft op 24 augustus 2000 een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 januari 2003, waar appellante niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.P. Bourne, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft aan appellante, dit naar aanleiding van de oplegging van correctienota's over de jaren 1992 tot en met 1996, onder dagtekening 28 januari 1998 een correctienota over 1997 verstuurd ten bedrage van f 16.544,--. Deze correctienota die betrekking heeft op het in 1997 tot het loon rekenen van de over 1992 tot en met 1996 ten onrechte niet-ingehouden loonheffing, is bij besluit, na bezwaar, van 5 maart 1999 tot op de helft teruggebracht.
Partijen worden in hoger beroep uitsluitend verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of gedaagde zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in 1997 sprake was van genoten loon ter zake van de niet-ingehouden loonheffing.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet valt in te zien waarom gedaagde eerst een correctienota kan opleggen nadat in rechte is komen vast te staan of, en zo ja, tot welk bedrag appellante de loonheffing op de betreffende werknemers zal verhalen. Van belang is geacht dat gedaagde heeft aangegeven dat indien appellante naderhand alsnog aantoont de niet-ingehouden loonheffing op de betrokken werknemers te hebben verhaald dan wel indien de belastingdienst alsnog besluit over de jaren 1994 tot en met 1996 geen naheffingsaanslagen op te leggen, de opgelegde correctienota 1997 zal komen te vervallen.
De Raad is, mede in aanmerking genomen hetgeen de rechtbank heeft overwogen, van oordeel dat op het moment dat de werkgever zich ervan bewust wordt dat een loonbetaling aan een werknemer is gedaan, zonder dat daarop de verschuldigde loonheffing is ingehouden, er sprake is van een uit dienstbetrekking genoten voordeel terzake van deze loonheffing. Dit moment zal zich in de regel voordoen ten tijde van de looncontrole, doch uiterlijk in de bezwaarfase.
Het beroep dat van de kant van appellante is gedaan op de jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals onder meer gepubliceerd in RSV 1995/10 en BNB 1994/236 dient te falen. Deze jurisprudentie ziet namelijk niet op de hier aan de orde zijnde rechtsvraag, doch op de vraag of brutering kan plaatsvinden in de jaren waarin de loonbetalingen hebben plaatsgevonden.
De aangevallen uitspraak komt derhalve, voor zover deze is aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2003.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Huls.