ECLI:NL:CRVB:2003:AF7859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1046 AW e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering van kapiteins bij de Provinciale Stoombootdiensten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een groep kapiteins bij de Provinciale Stoombootdiensten (PSD) tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De appellanten, die allen werkzaam zijn als kapitein, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2002, waarin hun beroep tegen een functiewaarderingsbesluit van de Gedeputeerde Staten van Zeeland ongegrond werd verklaard. Dit functiewaarderingsbesluit, dat dateert van 29 september 1998, had de functie van kapitein gewaardeerd op basis van het Gemeentelijk Functie-waarderingssysteem. De appellanten waren van mening dat de waardering van hun functie niet correct was en dat de scores voor verschillende gezichtspunten, zoals functionele vorming, keuzemogelijkheden en leidinggeven, verhoogd dienden te worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 februari 2003. Tijdens deze zitting zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. B.H. Vader, terwijl de gedaagden, de Gedeputeerde Staten van Zeeland, werden vertegenwoordigd door mr. R. Koper en drs. H.E.C.M. Thomaes. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de rechterlijke toetsing in dit soort zaken terughoudend dient te zijn. Dit houdt in dat de Raad zich moet beperken tot de vraag of de waardering op onvoldoende gronden berust.

De Raad heeft geconcludeerd dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de waardering van hun functie op onvoldoende gronden berust. De scores voor de gezichtspunten functionele vorming, keuzemogelijkheden en leidinggeven zijn door de Raad als niet onhoudbaar beoordeeld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellanten ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig geacht voor het toekennen van proceskosten aan de zijde van de gedaagden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 april 2003.

Uitspraak

02/1046 AW + 02/1048 AW + 02/1050 AW t/m 02/1052 AW +
02/1054 AW t/m 02/1062 AW + 02/1064 AW t/m 02/1074 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], en 24 anderen, als vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst, appellanten,
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten is op bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 januari 2002, nr. Awb 00/743, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagden hebben een verweerschrift en desgevraagd nog een nader stuk ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 februari 2003, waar van de appellanten zijn verschenen [appellant], [appellant 2], [appellant 3], [appellant 4], [appellant 5], [appellant 6] en [appellant 7], bijgestaan door mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Koper, senior-jurist bij de provincie Zeeland en drs. H.E.C.M. Thomaes, directeur van de Provinciale Stoombootdiensten (PSD).
II. MOTIVERING
1.1. De functie van appellanten, allen kapitein bij de PSD, is op basis van een organieke functiebeschrijving naar de peildatum 1 januari 1996 bij besluit van gedaagden van 29 september 1998 gewaardeerd met toepassing van het Gemeentelijk Functie-waarderingssysteem. Volgens dit systeem vindt op grond van het werk- en denkniveau van de functie een indeling in een van de hoofdgroepen I tot en met VI plaats en worden daarna scores toegekend, variërend van 1 tot en met 4 punten, voor de gezichtspunten functionele vorming, handelingsvrijheid, keuzemogelijkheden, leidinggeven en contact.
1.2. De functie van kapitein bij de PSD is bij genoemd besluit van 29 september 1998 geplaatst in hoofdgroep IV met een waardering van 14 punten voor de aanvullende gezichtspunten: 2 punten voor functionele vorming en 3 punten voor de overige gezichtspunten. Na tegen dit besluit gemaakt bezwaar is bij besluit van 5 oktober 1999 de score voor handelingsvrijheid verhoogd naar 4 punten en is de waardering voor het overige gehandhaafd. Na vernietiging van dit besluit door de rechtbank heeft gedaagde op 17 oktober 2000 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij de waardering ongewijzigd is vastgesteld op hoofdgroep IV met 15 punten voor de aanvullende gezichtspunten.
1.3. De rechtbank heeft het namens appellanten tegen dit besluit ingestelde beroep bij de in dit geding aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2.1. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht en de overigens in dit geding voorhanden zijnde gegevens overweegt de Raad als volgt.
2.2. Voorop gesteld wordt dat de rechterlijke toetsing in een geval als het onderhavige een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
2.2.1. In geschil zijn de gegeven scores voor de gezichtspunten functionele vorming (2), keuzemogelijkheden (3) en leidinggeven (3). Namens appellanten is bepleit dat deze drie scores alle met een punt dienen te worden verhoogd, welke standpunten van de zijde van gedaagden gemotiveerd zijn bestreden.
2.3. Functionele vorming
Blijkens het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende waarderingsrapport zijn gedaagden ervan uitgegaan dat voor het adequaat kunnen uitoefenen van de functie, naast de reeds in de indeling in hoofdgroep IV verdisconteerde drie jaar ervaring om de vereiste theoretische kennis in de praktijk te leren toepassen, nog twee jaar (ofwel 880 studie-uren) aanvullende praktijkervaring of schoolopleiding nodig is. Naar het oordeel van de Raad hebben appellanten niet aangetoond dat die waardering op onvoldoende gronden berust, nu blijkens de toepasselijke regeling met de hoofdgroepindeling al rekening is gehouden met drie jaar ervaring om de theoretisch opgedane kennis in de praktijk te leren toepassen en niet gebleken is dat de omvang van daarnaast nog benodigde praktijkervaring en schoolopleiding de toegekende twee jaar te boven gaat. Hierbij wordt overwogen dat de namens appellanten in het kader van benodigde extra kennis naar voren gebrachte cursussen voor een belangrijk deel reeds zijn begrepen in de bij het werk- en denkniveau van deze functie passende basisopleiding op HBO-niveau. Dat appellanten die niet over een HBO-opleiding beschikken zich in de praktijk en via aanvullende cursussen die benodigde kennis eigen hebben gemaakt doet daar niet aan af. Ook het op peil houden van vakkennis en kennis van nieuwe ontwikkelingen valt niet onder kennisvermeerdering in de zin van dit gezichtspunt.
2.4. Keuzemogelijkheden
Van de zijde van appellanten is aangevoerd dat voor dit gezichtspunt de maximale score van 4 punten dient te worden toegekend, omdat de kapiteins bijdragen aan het beleid met betrekking tot de gang van zaken aan boord van de schepen. De Raad kan appellanten hierin niet volgen, maar volgt gedaagden in het standpunt dat 4 punten voor dit gezichtspunt slechts kunnen worden toegekend aan functionarissen die zich met het beleid van de dienst in ruime zin bezighouden. Dat appellanten via het kapiteinsoverleg en op andere wijze oplossingen dienen aan te dragen voor problemen met betrekking tot de veerdiensten ligt meer in de uitvoeringssfeer en de Raad acht derhalve een score 3 hier niet onhoudbaar.
2.5. Leidinggeven
De score 3 voor dit gezichtspunt berust naar het oordeel van de Raad evenmin op onvoldoende gronden. Gezien de bij het onderhavige systeem gehanteerde criteria kan het geven van leiding slechts punten scoren indien sprake is van richting geven aan activiteiten van functionarissen die hiërarchisch direct of indirect ondergeschikt zijn - of zich in een situatie bevinden die daarmee vergelijkbaar is - teneinde de gestelde doelen te bereiken. Mede gezien de toelichting bij dit gezichtspunt, waarbij criteria zijn gegeven voor het geven van leiding als werkleider of volledig chef, kan de Raad de rechtbank volgen in het oordeel dat gedaagden er terecht van zijn uitgegaan dat leiding dient te worden gegeven aan minder dan 13 personen. De Raad neemt over de gronden waarop de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Dat appellanten blijkens de functiebeschrijving en op grond van hun wettelijke taak aan alle opvarenden bevelen mogen geven die opgevolgd dienen te worden kan gezien deze geldende criteria niet tot een ander oordeel leiden.
3. Gezien het voorgaande treft het hoger beroep van appellanten geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskosten.
5. Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. K. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2003.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) A. de Gooijer.+B