ECLI:NL:CRVB:2003:AF7612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/5068 OSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van onderneming bij sector 57 Stukadoorsbedrijf en premieverplichtingen

In deze zaak gaat het om de indeling van de onderneming van eiseres, een V.O.F., bij sector 57, Stukadoorsbedrijf, met ingang van 1 april 1999. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 augustus 2000, waarbij deze indeling is vastgesteld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar directeur A. Janssen en advocaat mr. H.H. van Steijn, betwist de indeling en stelt dat haar onderneming bij sector 17, Detailhandel en ambachten, ingedeeld dient te worden. De Raad heeft de zaak behandeld op 6 maart 2003.

De Raad overweegt dat de hoofdactiviteiten van eiseres, die zich richten op het aanbrengen van sport- en bedrijfskunststofbovenvloeren, niet gelijkgesteld kunnen worden met de activiteiten van een stoffeerderij. De Raad concludeert dat de indeling bij sector 57 terecht is, omdat de werkzaamheden van eiseres voornamelijk bouwkundige verrichtingen betreffen. De Raad ziet geen aanleiding om de indeling terug te draaien, aangezien er geen voldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van eiseres. Bovendien zijn er geen nadelige financiële consequenties voor het personeel aangetoond die zouden rechtvaardigen dat de indeling ongedaan gemaakt wordt.

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep van eiseres ongegrond, en bevestigt de indeling bij sector 57. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. van der Net als voorzitter, en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in aanwezigheid van griffier A.H. Huls, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2003.

Uitspraak

00/5068 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam V.O.F.], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het Lisv.
Namens eiseres is mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, op de bij beroepschrift van 14 september 2000 aangevoerde gronden bij de Raad in beroep gekomen van een door verweerder op bezwaar genomen besluit van 15 augustus 2000 waarbij is bepaald dat [bedrijfsnaam I] en [bedrijfsnaam II] met ingang van 1 april 1999 aangesloten zijn bij sector 57, Stukadoorsbedrijf.
Bij brief van 16 november 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 6 maart 2003, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door haar directeur A. Janssen, bijgestaan door mr. Van Steijn voornoemd als raadsman. Verweerder is bij die gelegenheid verschenen bij gemachtigde F.H. Zwijnenberg, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In geding is de vraag of de onderneming van eiseres met ingang van 1 april 1999 ter uitvoering van het bepaalde in dan wel krachtens de Organisatiewet sociale verzekeringen terecht en op goede gronden is ingedeeld bij sector 57, zijnde Stukadoorsbedrijf.
De Raad beantwoordt die vraag anders dan eiseres met verweerder in bevestigende zin, omdat de hoofdzaak van de door eiseres ontplooide activiteiten en het voornaamste deel van de verloning betreffende het premieloon in de periode hier in geding naar aard in wezen bouwkundige verrichtingen betreffen ter zake van een - ook per 1 januari 2000 in hoofdzaak - op vloeibare wijze van aanbrengen van sport- en bedrijfskunststofbovenvloeren op niet gebruiksklare ondervloeren - met bewerkingen als gieten, smeren, uitwrijven en belijnen met behulp van allerhande materialen - technisch niet zonder meer met - een woning - stofferen vanaf de rol kunnen worden gelijkgesteld.
Om die reden dient volgens de Raad het standpunt van eiseres om haar onderneming te doen indelen bij sector 17, Detailhandel en ambachten te worden verworpen, nu hiervoor geen genoegzame feitelijke grondslag bestaat. De Raad ziet evenmin reden om de tot 1 april 1999 terugwerkende indeling ongedaan te maken, te minder nu hem anders dan eiseres van nadelige financiële consequenties ter zake van premieverplichtingen voor enig personeel te dien tijde in verhouding tot de door laatstgenoemde kennelijk meer aanvaardbaar geachte peildatum 1 januari 2000 niet is gebleken. Daarenboven heeft de Raad, gegeven ook de verdediging van verweerder blijkens de stukken en ter zitting van de Raad, niet kunnen vaststellen dat ter zake van ondernemingen als de onderhavige in streven en uitvoering van beleid een notoir willekeurige dan wel ongelijke behandeling zou zijn, althans worden gevolgd. Ook overigens heeft hetgeen vanwege eiseres is betoogd de Raad niet tot een andere overtuiging kunnen brengen. Daarbij is nog van belang dat in bedoelde perioden in geding het leggen van tennistapijten - nog - niet een groot deel van de activiteiten van eiseres besloeg.
Het beroep van eiseres kan op grond van het vorenoverwogene dan ook niet slagen.
De Raad acht deswege geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2003.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Huls.