ECLI:NL:CRVB:2003:AF7292
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzekeringsplicht in een maatschapscontract tussen tandartsen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2003, gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verzekeringsplicht van een tandarts, mevrouw [naam mevrouw], die op basis van een maatschapscontract samenwerkte met gedaagde, een praktijkhoudend tandarts. De appellant, Uwv, stelt dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking, terwijl gedaagde betwist dat mevrouw [naam mevrouw] als zelfstandig beroepsbeoefenaar kan worden beschouwd.
De Raad overweegt dat de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002 in werking is getreden, waardoor de Raad van bestuur van het Uwv in de plaats treedt van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die gedaagde in het gelijk stelde. Tijdens de zitting op 6 februari 2003 was gedaagde aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl appellant zich niet liet vertegenwoordigen.
De Raad concludeert dat de maatschapsrelatie tussen gedaagde en mevrouw [naam mevrouw] niet zonder meer leidt tot een niet-verzekeringsplichtige arbeidsrelatie. De Raad stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor een fictieve dienstbetrekking is voldaan, en dat mevrouw [naam mevrouw] in sociaal-economisch opzicht afhankelijk was van gedaagde. De rechtbank had ten onrechte geconcludeerd dat er sprake was van zelfstandige beroepsuitoefening. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.