ECLI:NL:CRVB:2003:AF5755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- T.L. de Vries
- J.Th. Wolleswinkel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WAZ-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. De rechtbank had het beroep van gedaagde tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van de WAZ-uitkering van gedaagde, die eerder was toegekend op basis van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om de vastgestelde medische beperkingen van gedaagde onjuist te achten en dat gedaagde, ondanks deze beperkingen, in staat was om in gangbare arbeid een inkomen te verwerven.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is. De Raad stelt dat er geen geschil meer is over het besluit van de rechtbank, aangezien gedaagde de vaststelling van het maatmaninkomen niet heeft aangevochten. De Raad benadrukt dat de rechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen rechtsvragen kan beantwoorden als er nog een geschil bestaat over een bestuursbesluit. Aangezien de rechtbank het bestreden besluit in rechte houdbaar heeft geacht, is er geen aanleiding voor de Raad om het hoger beroep te behandelen.
De Raad merkt verder op dat appellant bij een latere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet gebonden is aan het oordeel van de rechtbank over het maatmaninkomen. Dit kan in latere zaken volledig in rechte worden getoetst. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant wegens het ontbreken van voldoende processueel belang niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tevens wordt er een recht van € 327,- opgelegd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.