ECLI:NL:CRVB:2003:AF5068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de vaststelling van de WAO-premie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een firma tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die de bezwaren van de firma tegen de vastgestelde WAO-premie voor het premiejaar 1999 ongegrond heeft verklaard. De zaak is ontstaan na de invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de taken van het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft overgenomen. De firma had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de premie, die was vastgesteld op 8,17%, en had eerder al beroep aangetekend bij de rechtbank Maastricht, die het beroep ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 november 2002, waarbij de firma werd vertegenwoordigd door een vennoot en een juridisch adviseur. De Raad heeft de argumenten van de firma, die zich verzet tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie, overwogen. De firma betwistte de onderbouwing van de premie, die gebaseerd was op een uitkering aan een ex-werkneemster, en stelde dat er geen arbeidskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Raad heeft vastgesteld dat de premie correct was vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens en dat de ex-werkneemster terecht als arbeidsongeschikt was aangemerkt.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 6 februari 2003, waarbij de Raad de argumenten van de firma niet heeft gevolgd en de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft bekrachtigd.