ECLI:NL:CRVB:2003:AF5066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/6413 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op loondoorbetaling bij oproepkrachten in het kader van de Ziektewet

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2003, gaat het om de beoordeling van het recht op loondoorbetaling voor een appellant die als oproepkracht werkzaam was bij Taxibedrijf [naam Taxibedrijf] V.O.F. Appellant had zich op 17 juni 1998 ziek gemeld, maar zijn werkgever weigerde de ziekmelding door te geven. Vervolgens diende appellant een aanvraag in voor een uitkering op basis van de Ziektewet, welke werd afgewezen omdat de werkgever volgens de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verplicht was om loon door te betalen op basis van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank Leeuwarden oordeelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen appellant en [naam Taxibedrijf], ondanks dat appellant stelde dat er enkel een afroepovereenkomst was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de intensiteit en regelmaat van de arbeidsprestaties van appellant, die in de weken voorafgaand aan zijn ziekmelding 24 van de 26 weken had gewerkt. De rechtbank concludeerde dat appellant recht had op loondoorbetaling op grond van de Ziektewet.

In hoger beroep heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en wees de argumenten van appellant af. De Raad benadrukte dat niet iedereen met een oproepovereenkomst automatisch recht heeft op ziekengeld, en dat de aard van de werkzaamheden van appellant, die een structureel karakter hadden, leidde tot de conclusie dat er een verplichting tot loondoorbetaling bestond. De Raad besloot dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
00/6413 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A.Z. van Braam, werkzaam bij het Buro voor Rechtshulp te Leeuwarden, op bij aanvullend beroepschrift van 27 februari 2001 aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Leeuwarden onder dagtekening 1 november 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 6 maart 2001 ingediend, terwijl namens appellant bij brief van 17 december 2002 (met bijlage) de gronden van het hoger beroep zijn aangevuld.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 januari 2003, waar partijen -appellant met voorafgaand schriftelijk bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant is sedert 15 mei 1997 als oproepkracht werkzaam bij Taxibedrijf [naam Taxibedrijf] V.O.F. (hierna: [naam Taxibedrijf]). Op 17 juni 1998 heeft appellant zich ziek gemeld bij zijn werkgever die weigerde de ziekmelding door te geven. Op 13 juli 1998 heeft appellant bij gedaagde een aanvraag ingediend om met ingang van 17 juni 1998 in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Ziektewet. Bij beslissing op bezwaar van 5 januari 1999 heeft gedaagde gehandhaafd zijn besluit van 6 augustus 1998 waarbij het recht ziekengeld is geweigerd, omdat appellant op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek recht had op doorbetaling van loon door zijn werkgever.
In beroep heeft appellant doen aanvoeren dat tussen partijen slechts een afroepovereenkomst was overeengekomen waarbij geen verplichting bestaat arbeid te verrichten na een oproep daartoe te hebben ontvangen, slechts loon verschuldigd is voor de uren gedurende welke arbeid is verricht en artikel 1638c (oud) BW uitdrukkelijk is uitgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat appellant met [naam Taxibedrijf] een arbeidsovereenkomst heeft gesloten aangezien appellant blijkens de dagen/wekenregistratie in de periode voorafgaande aan zijn ziekmelding 24 van de 26 weken heeft gewerkt in een dermate intensief en regelmatig arbeidspatroon dat van een doorlopend dienstverband moet worden gesproken waarbij sprake was van een roostermatige indeling van appellant. Daarbij kreeg appellant per uur betaald en waren zijn werkzaamheden als taxichauffeur een structureel en wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van [naam Taxibedrijf]. Van oordeel zijnde dat aan alle elementen voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan, heeft de rechtbank uitgesproken dat appellant op grond van artikel 29, eerste lid, onder a van de Ziektewet recht heeft op loondoorbetaling.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft dit standpunt alsmede de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd en deelt niet de mening van appellant in hoger beroep naar voren gebracht dat de aangevallen uitspraak zich niet verdraagt met de bepalingen voor afroepkrachten opgenomen in de van toepassing zijnde algemeen verbindend verklaarde CAO voor het Taxivervoer. De Raad merkt op dat artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet bepaalt dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd als er een verplichting tot doorbetaling van het loon bestaat. Dit impliceert dat niet iedereen die op papier een oproepovereenkomst heeft zonder meer toegang krijgt tot de vangnetvoorziening. Ook oproepovereenkomsten kunnen een dermate structureel karakter krijgen dat van een oproepkarakter geen sprake meer is in welk geval de werknemer richting werkgever aanspraak moet maken op loondoorbetaling. Naar het oordeel van de Raad hebben de werkzaamheden van appellant, onder aantekening dat appellant nimmer werk heeft geweigerd, tenminste 24 weken fulltime heeft gewerkt, op vaste dagen in de week heeft gewerkt en per maand ingeroosterd stond, naar aard en omvang het karakter van oproeparbeid verloren.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termijn aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2003.
(get.) B.J. van der Net
(get.) R.E. Lysen