ECLI:NL:CRVB:2003:AF4640
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-uitkering en tijdigheid van bezwaar
In deze zaak heeft appellant, wonende in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank ongegrond verklaarde. Het bestreden besluit, dat appellant een AOW-uitkering toekende van 4% van het maximale AOW-pensioen, werd door appellant betwist. Hij stelde dat zijn uitkering onvoldoende was om zijn gezin te onderhouden en dat hij gedurende zeven jaar in Nederland had gewerkt en gewoond. Appellant had eerder verzocht om verhoging van zijn AOW-pensioen, maar dit verzoek werd door de Sociale verzekeringsbank afgewezen. Appellant maakte bezwaar tegen het besluit, maar dit bezwaar werd als niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar de Sociale verzekeringsbank vertegenwoordigd was door mr. P.C.J. van de Nes. De Raad overwoog dat de bezwaartermijn van zes weken was verstreken en dat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt. Appellant voerde aan dat hij ziek was en daarom niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde echter dat de medische verklaringen van appellant niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd bepaald dat de Sociale verzekeringsbank het griffierecht aan appellant vergoedt.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak voor gedaagden om appellanten te vragen naar redenen voor termijnoverschrijding. De Raad concludeerde dat, hoewel het bestreden besluit vernietigd werd, de gevolgen ervan in stand blijven, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een hogere AOW-uitkering dan eerder toegekend.