ECLI:NL:CRVB:2002:BJ3192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.A.A.G. Vermeulen
- J.H. van Kreveld
- P.G.M. Zwartkruis
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een militair wegens bezit van softdrugs en de toepassing van het vijf-grams-criterium
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die als soldaat bij de Verbindingsdienst was aangesteld en op 28 oktober 1998 werd aangehouden wegens het bezit van 6 gram softdrugs. Na het aanvaarden van een transactievoorstel van het Openbaar Ministerie, werd appellant op 2 april 1999 ontslagen wegens wangedrag, met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen dit ontslag ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 september 2002, waar de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B. Damen, en de gedaagde, de Staatssecretaris van Defensie, door mr. J.C. Groenheijde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het vergrijp van appellant, namelijk de overtreding van de Opiumwet, als wangedrag kon worden aangemerkt. De Raad verwees naar het drugsbeleid van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, waarin de gebruikershoeveelheid van softdrugs op maximaal vijf gram was vastgesteld. Appellant had met zijn bezit van 6 gram deze hoeveelheid overschreden, wat leidde tot zijn ontslag.
In hoger beroep betoogde appellant dat hij niet op de hoogte was van het vijf-grams-criterium en dat dit criterium willekeurig was. De Raad oordeelde echter dat de gedaagde terecht had gehandeld en dat het ontslag niet onevenredig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er binnen de krijgsmacht geen gedoogbeleid is ten aanzien van drugsgebruik of -bezit. De Raad concludeerde dat appellant zelf het risico had aanvaard door softdrugs in zijn bezit te hebben, en dat de maatregel van ontslag gerechtvaardigd was.