ECLI:NL:CRVB:2002:AN8453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/411 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van functiewijziging en proceskosten in bestuursrechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had geoordeeld dat de waardering van de functie van gedaagde, die per 19 juli 1994 was gewijzigd, niet correct was vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de toekenning van 2 punten voor de factor handelingsvrijheid niet in overeenstemming was met het gemeentelijk functiewaarderingssysteem. De Raad heeft vastgesteld dat de functie van gedaagde per 19 juli 1994 in hoofdgroep IV met 10 punten voor de secundaire factoren moet worden gewaardeerd, wat overeenkomt met schaal 10. Dit besluit is genomen op basis van de argumenten van beide partijen en de beoordeling van de feiten zoals gepresenteerd in de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft ook de proceskosten van gedaagde in hoger beroep vastgesteld op € 644,-, die door de gemeente Epe moeten worden betaald. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de opdracht aan appellant om een nieuwe beslissing te nemen. De Raad heeft zelf de waardering van de functie vastgesteld, waardoor de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit toont aan dat de Raad de noodzaak van een zorgvuldige functiewaardering en de gevolgen daarvan voor de betrokken ambtenaar serieus neemt, en dat de rechtsbescherming van ambtenaren in dit soort geschillen gewaarborgd moet zijn.

Uitspraak

00/411 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 december 1999, nr. 99/284 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd zijn namens appellant nog stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 februari 2002. Appellant heeft zich daar laten vertegenwoordigen door
H.H. van Zwieten, verbonden aan het bureau Van Zwieten Advies Zwolle B.V., en door B. van der Tuin, werkzaam bij de gemeente Epe. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.G.M. van de Veerdonk, werkzaam bij de Abvakabo.
II. MOTIVERING
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 3 november 1995 is de waardering van de per 1 januari 1992 door gedaagde bij de gemeente vervulde functie van [naam functie] definitief vastgesteld door indeling van die functie in Hoofdgroep IV, met 9 punten voor de zogenoemde secundaire factoren, welke score overeenkomt met indeling in schaal 9.
Omdat die functie naar de mening van gedaagde met ingang van 19 juli 1994 wijziging had ondergaan, is op haar verzoek een nieuwe functiebeschrijving vastgesteld en heeft een nieuwe waardering van de functie plaatsgevonden. Een en ander geschiedde op basis van de Regeling Functiewaardering Epe met toepassing van het zogenoemde gemeentelijk functiewaarderingssysteem.
Bij primair besluit van 27 januari 1998 is de functie (opnieuw) gewaardeerd op IV-9, resulterend in schaal 9, welk waardering na bezwaar is gehandhaafd bij de thans in geding zijnde beslissing van 16 februari 1999 (hierna: het bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het door gedaagde tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat de voor de secundaire factor handelings-vrijheid toegekende score van 2 punten in strijd is met het functiewaarderingssysteem en op een onvoldoende motivering berust. Het bestreden besluit is vernietigd en appellant is opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen; voorts zijn bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Blijkens het verhandelde ter zitting van de Raad is het hoger beroep van appellant (nog slechts) gericht tegen het evenvermelde oordeel van de rechtbank met betrekking tot de waardering van de factor handelingsvrijheid. Betoogd is dat zowel de toepassing van het functiewaarderingssysteem op de nieuwe functiebeschrijving als de vergelijking van de nieuwe situatie per juli 1994 met de beschrijving en waardering van de functie per 1 januari 1992, leidt tot toekenning van 2 punten voor de factor handelingsvrijheid, gegeven de mate van controle van de werkzaamheden die bepalend zijn geacht voor het hoofdgroepniveau van de functie.
4. Namens gedaagde is, kort gezegd, betoogd dat de vergelijking met de oude situatie niet relevant is, dat hier een gewone toepassing van het gemeentelijk functiewaarderings-systeem behoort paats te vinden op basis van de per 19 juli 1994 beschreven functie en dat de in die beschrijving weergegeven mate van controle van de werkzaamheden, in het licht ook van de zelfstandige beslissingsbevoegdheid van gedaagde in haar functie, behoort te leiden tot toekenning van 3 punten. Daarbij is erop gewezen dat ook een medewerkster van gedaagde voor de hier in geding zijnde factor 3 punten toegekend heeft gekregen.
5. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.
5.1. Voor de beoordeling van de houdbaarheid in rechte van het in geding zijnde besluit tot waardering van gedaagdes functie per 19 juli 1994 komt geen betekenis toe aan de in rechte onaantastbaar geworden functiewaarderingsbeslissing die betrekking had op de door gedaagde per 1 januari 1992 vervulde functie. In de Regeling Functiewaardering Epe is niet bepaald dat een (voor een factor) eenmaal vastgestelde waardering onaantastbaar is; ook gedaagde zou zich terzake niet kunnen beroepen op aan een dergelijke waardering te ontlenen verkregen rechten.
5.2. Ter beoordeling staat dan of appellant door de toekenning van 2 punten voor de factor handelingsvrijheid een juiste toepassing heeft gegeven aan het gemeentelijk functiewaarderingssysteem op de functie van gedaagde per 19 juli 1994. De daarbij door de rechter aan te leggen toetsingsmaatstaf is, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, terughoudend. Met inachtneming daarvan komt ook de Raad tot de slotsom dat de score van 2 punten op onvoldoende gronden berust. Ook indien daarbij de desbetreffende toelichtingen worden betrokken laat de beschrijving van de mate van controle van de werkzaamheden die bepalend zijn geacht voor het hoofdgroepniveau van de functie zien, dat geen of slechts incidenteel controle plaatsvindt. De omschrijving van de score 2 uit het systeem spoort daarmee geheel niet. Dat is wel het geval met een score van 3 punten, waar gesproken wordt over de mogelijkheid van eindcontrole, die in de praktijk echter niet of nauwelijks plaatsvindt.
Voor de juistheid van een score van 3 punten vindt de Raad voorts steun in de toekenning door appellant van 3 punten voor deze factor bij de medewerkster van gedaagde die voor 100% dezelfde werkzaamheden van beslissen verricht, die gedaagde in haar functie voor ongeveer 35% verricht, terwijl appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een goede grond is voor dit verschil.
6. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd voorzover het beroep gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en bepalingen zijn gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Omdat partijen de wens te kennen hebben gegeven dat de Raad overgaat tot definitieve beslechting van dit geschil en nu, gelet op overweging 5.2., de uitkomst van de waar-dering moet resulteren in een indeling van de functie van gedaagde per 19 juli 1994 in hoofdgroep IV met 10 punten voor de secundaire factoren, welke indeling overeenkomt met schaal 10, zal de Raad de opdracht aan appellant tot het nemen van een nieuwe beslissing niet bevestigen maar met toepassing van
artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht die waardering zelf aldus vaststellen.
7. Gelet op het vorenstaande en omdat de Raad voorts aanleiding ziet om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor kosten van rechtsbijstand, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voorzover daarbij aan appellant opdracht is gegeven een nieuwe beslissing te nemen;
Stelt de waardering van de functie van gedaagde met ingang van 19 juli 1994 vast op IV-10, hetgeen overeenkomt met schaal 10, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Epe;
Bepaalt dat van de gemeente Epe een griffierecht wordt geheven van € 306,30.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2002.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
Q