ECLI:NL:CRVB:2002:AF4023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4488 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De uitspraak van de rechtbank vond plaats op 15 juli 2002. Het hoger beroep werd ingesteld op 23 augustus 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken. Ondanks herhaalde verzoeken om de beroepsgronden in te dienen, heeft de appellant geen actie ondernomen. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en er wordt een griffierecht van € 327,00 opgelegd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4488 ZW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. INLEIDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsor-ganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij beroepschrift van 23 augustus 2002 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 15 juli 2002 tussen partijen gegeven uitspraak.
II. MOTIVERING
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Deze bepaling is ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
Het ingediende beroepschrift bevat echter geen gronden.
Bij schrijven van 6 september 2002 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Hij heeft deze termijn ongebruikt laten voorbijgaan.
Bij aangetekend schrijven van 7 oktober 2002 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van twee weken gesteld en is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep kan leiden.
Bij telefaxbericht van 7 oktober 2002 heeft appellant uitstel verzocht voor het indienen van de beroepsgronden. Dit telefaxbericht is door de Raad ontvangen nadat de in het schrijven van 6 september 2002 genoemde termijn was verstreken.
Op 8 oktober 2002 is aan J.G.T. Hanterink, contactpersoon bij appellant, telefonisch meegedeeld dat de termijn zoals vermeld in het aangetekend schrijven van 7 oktober 2002 blijft gehandhaafd.
Appellant heeft ook deze laatste termijn ongebruikt laten voorbijgaan.
Nu niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging zouden kunnen vormen voor dit verzuim, acht de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder nader onderzoek wordt beslist als hieronder is aangegeven.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 327,00 te worden geheven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 327,00 wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van
A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op
19 november 2002.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
PK