[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het Dagelijks Bestuur van het gewest Gooi en Vechtstreek, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2000, nr. AWB 99/7135 AW 27, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 oktober 2002, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. van Dort, advocaat te Naarden, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door H. Bakker, werkzaam bij het gewest Gooi en Vechtstreek.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij brief van 20 november 1998 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat de waardering van zijn functie definitief was vastgesteld op niveau 9. Daarbij was tot uitgangspunt genomen de functiebeschrijving van sectorbeleidsmedewerker (functienummer 1305). Aangezien er sprake was van een waardering overeenkomstig het tot dan toe voor appellant geldende functieniveau, had een en ander voor appellant geen financiële consequenties.
1.2. Bij het door gedaagde op 8 juni 1999 genomen besluit op appellants bezwaar (hierna: het bestreden besluit) is de onder 1.1. weergegeven beslissing ongewijzigd gebleven.
1.3. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Na een korte beschrijving van de beoordeling die volgens gedaagde had plaatsgevonden en die in het bijzonder neerkomt op een vergelijking van de nieuwe situatie met de voorheen door appellant vervulde functie van beleidsmedewerker milieubeheer, beschreven in de functiebeschrijving 1308, heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden gesteld dat het op appellant van toepassing verklaren van de functie van sectorbeleidsmedewerker op onjuiste en/of onvoldoende gronden berust of dat gedaagde anderszins niet in redelijkheid tot toewijzing van die functie had kunnen komen. Ook de handhaving van de aan deze functie toegekende waardering kon de aan te leggen rechterlijke toetsing doorstaan.
2. Door en namens appellant is betoogd dat de door de rechtbank hier aangelegde maatstaf te terughoudend is geweest. Het is zijns inziens aan de rechter om te toetsen of de functie die appellant bekleedt meer overeenkomt met de functieomschrijving 1304, de functie van beleidsmedewerker met schaal 10, dan met de onder nummer 1305 beschreven functie van sectorbeleidsmedewerker (schaal 9). Naar zijn oordeel sluit de oude functiebeschrijving 1308 veel meer aan bij de eerstgenoemde beschrijving dan bij de laatste.
3. Namens gedaagde is opnieuw betoogd dat de oude functie van beleidsmedewerker (1308) wezenlijk verschilt van de beleidsmedewerker nieuw (1304). In de oude functie gaat het om activiteiten op nauwkeurig omschreven terreinen die in het algemeen uitvoerend van karakter zijn; bij de beleidsmedewerker nieuw ligt de nadruk op een brede oriëntatie en een grote mate van zelfstandigheid. Tot slot is gewezen op het verschil in (opleidings)niveau van de beide functies: HBO versus universitair niveau.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Aan de orde is hier de vraag of de handhaving door gedaagde van de indeling van appellants functie - waaronder moet worden verstaan het samenstel van de aan appellant bevoegdelijk opgedragen werkzaamheden - in de functie(omschrijving) van sectorbeleidsmedewerker (nummer 1305, met schaal 9), in november 1998, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.2.1. Het door gedaagde toegepaste systeem van indeling en waardering van functies, vervat in het Funktiewaarderingssysteem gewest Gooi en Vechtstreek en de Procedure-regeling functiebeschrijving en -waardering, komt voor een geval als het onderhavige, waarbij naar aanleiding van enkele wijzigingen in de aan appellant opgedragen werkzaamheden een nieuwe beslissing betreffende de indeling van die werkzaamheden moest plaatsvinden, neer op het volgende.
Bezien moet worden in welke van de (eerder) door gedaagde vastgestelde organieke functies (of omschrijvingen daarvan) de aan appellant in 1998 opgedragen functie ingedeeld moet worden. Daarbij komt aan eerdere besluiten betreffende de indeling en/of waardering van de door appellant vervulde functie, of voorheen vervulde functies, geen betekenis toe. In voornoemde regelingen is niet bepaald dat een eenmaal vastgestelde indeling en/of waardering onaantastbaar is; (ook) appellant kan zich terzake niet beroepen op aan een dergelijke indeling of waardering te ontlenen verkregen rechten.
4.2.2. Bij de vergelijking van de functie-inhoud van de in te delen functie met de bestanddelen die bepalend zijn voor de organiek vastgestelde functies komt aan gedaagde enige beoordelingsruimte toe. De vergelijking dient echter wel gebaseerd te zijn op een voldoende feitelijke grondslag, dat wil zeggen dat zij haar basis moet hebben in verifieerbare gegevens betreffende de opgedragen functie.
4.3. De Raad heeft moeten vaststellen dat een duidelijke weergave van gegevens betreffende appellants in te delen functie ontbreekt. Geen inzicht is geboden in het concrete samenstel van werkzaamheden dat appellant moet verrichten en in de organisatorische setting daarvan. Appellant van zijn kant heeft wel gewezen op een aantal concrete hem opgedragen, niveaubepalende werkzaamheden, waartegen gedaagde niet veel heeft ingebracht.
4.4. Dit brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte motiveringsbeginsel. Derhalve dient ook de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Gedaagde zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
5. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke worden begroot op € 644,- voor in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en op € 644,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 1.288,-.
6. Beslist wordt daarom als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het bestreden besluit alsnog gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de Raad in de onderhavige uitspraak heeft overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 1.288,-, te betalen door het gewest Gooi en Vechtstreek;
Bepaalt dat het gewest Gooi en Vechtstreek aan appellant het door hem in eerste aanleg en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 (voorheen ¦ 565,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2002.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.