ECLI:NL:CRVB:2002:AF3202
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van bestuurders voor niet-betaalde sociale premies en meldingsplicht betalingsonmacht
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de appellant, die als bestuurder van [bedrijfsnaam] B.V. werd aangesproken voor niet-betaalde sociale premies over de jaren 1991 tot en met 1994. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zwolle, die het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond had verklaard. De appellant stelt dat hij geen verwijt treft voor het niet tijdig voldoen aan de meldingsplicht, omdat hij opzettelijk werd tegengewerkt door andere bestuurders en vanwege zijn ernstige nierziekte niet in staat was om zijn taken als bestuurder adequaat uit te voeren.
De Raad overweegt dat volgens artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) bestuurders aansprakelijk zijn voor de premie en voorschotpremie die verschuldigd zijn door de rechtspersoon. Indien de rechtspersoon niet aan zijn meldingsplicht voldoet, wordt vermoed dat het niet betalen van de premie het gevolg is van aan de bestuurder te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. De Raad concludeert dat de appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het niet aan hem te wijten is dat [bedrijfsnaam] niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. De Raad stelt vast dat appellant op de hoogte was van de slechte financiële situatie van de onderneming en dat hij niet tijdig melding heeft gemaakt van betalingsonmacht.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant aansprakelijk is voor de niet-betaalde sociale premies. De Raad wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor het financiële beleid bij de bestuurder ligt en dat de appellant, ondanks zijn gezondheidsproblemen, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen. De uitspraak benadrukt het belang van de meldingsplicht en de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur voor bestuurders van rechtspersonen.