ECLI:NL:CRVB:2002:AF2974

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/5344 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • K. Zeilemaker
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van brandweerman wegens alcoholgebruik tijdens piketdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [X] tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had het beroep van gedaagde, een vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer, gegrond verklaard en het besluit van de gemeente om hem disciplinair te straffen wegens alcoholgebruik tijdens een piketdienst vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Gedaagde had op 16 november 1998 alcohol genuttigd en werd op 17 november 1998 opgeroepen voor een brand. De commandant van de brandweer merkte een alcohollucht op en meldde dit bij de burgemeester. De gemeente besloot daarop gedaagde te schorsen. Gedaagde maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de gemeente handhaafde het besluit. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat gedaagde zich niet aan de afspraken over alcoholgebruik had gehouden, en verklaarde het beroep gegrond.

In hoger beroep voerde de gemeente aan dat gedaagde ten tijde van het voorval als bevelvoerder piketdienst had en dat hij zich aan de afspraken had moeten houden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat gedaagde op het moment van het voorval geen piketdienst had en dat het alcoholverbod niet op hem van toepassing was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van plichtsverzuim. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die € 644,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 december 2002.

Uitspraak

00/5344 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [X], appellant
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 augustus 2000, nr. 00/117 AW W1 A, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 november 2002, waar namens appellant is verschenen [gemachtigde], werkzaam bij de gemeente [X], bijgestaan door mr. A.J. Louter, advocaat te Enschede. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.B.B. Beelaard, advocaat te Den Haag.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Gedaagde is aangesteld als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer te [X]. Ten tijde in geding had hij de [functie] en vervulde hij de functie van bevelvoerder. In verband met problemen in het korps rond alcoholgebruik is in de kadervergadering van 9 maart 1998 afgesproken dat voor brandweerlieden die piketdienst draaien, onder wie bevelvoerders, en tijdens consignatie op de kazerne een alcoholverbod geldt.
In verband met de schorsing van een collega bevelvoerder is aan gedaagde en diens collega [collega] verzocht de opengevallen piketdiensten over te nemen. Gedaagde en [collega], hebben afgesproken dat zij die piketdiensten zouden delen in die zin dat gedaagde steeds piketdienst zou vervullen van 6.00 tot 18.00 uur en [collega] van 18.00 tot de volgende morgen 6.00 uur.
1.2. Op 16 november 1998 heeft gedaagde 's avonds voor het naar bed gaan alcohol genuttigd. Om drie uur 's nachts is hij opgepiept om deel te nemen aan de bestrijding van een brand. In de vroege ochtend van 17 november 1998 nam de commandant van de brandweer bij gedaagde een alcohollucht waar. Hij meldde dit voorval bij de burgemeester waarna verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden.
1.3. Bij brief van 30 maart 1999 heeft appellant gedaagde meegedeeld dat hij wegens het als bevelvoerder van dienst nuttigen van alcohol, het voornemen heeft gedaagde wegens plichtsverzuim met toepassing van artikel 19:1:31 van de Lokale uitwerkingsovereenkomst gemeente [X] (LUGO) disciplinair te straffen en hem tot 1 januari 2000 te schorsen als vrijwilliger van de gemeentelijke brandweer te [X] voor alle activiteiten met inhouding van de vergoeding.
1.4. Nadat gedaagde tegen dit voornemen bezwaar had gemaakt en zich op 12 mei 1999 mondeling had verantwoord, heeft appellant gedaagde bij besluit van 15 juni 1999 disciplinair gestraft zoals hiervoor aangegeven.
1.5. Bij besluit van 21 december 1999 heeft appellant de namens gedaagde tegen het besluit van 15 juni 1999 ingebrachte bezwaren, onder overneming van het advies van de commissie voor bezwaarschriften NOT-gemeenten, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van gedaagde tegen het besluit van 21 december 1999 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daarbij in hoofdzaak overwogen dat niet dan wel onvoldoende is komen vast te staan dat appellant zich niet heeft gehouden aan de afspraak van 9 maart 1998 ten aanzien van alcoholgebruik en dat om die reden niet staande kan worden gehouden dat sprake is van plichtsverzuim als bedoeld in artikel 19:1:30, tweede lid, van de LUGO.
3. Appellant heeft, samengevat, in hoger beroep aangevoerd dat gedaagde ten tijde van het voorval als bevelvoerder piketdienst had, dat een bevelvoerder met piketdienst volgens de afspraken van 9 maart 1998 geen alcoholische drank mag gebruiken en dat gelet op de problemen die zich voordien met alcoholgebruik hadden voorgedaan, van gedaagde alleszins mocht worden verwacht dat hij zich aan die afspraken zou houden, dan wel bij inzet zijn alcoholgebruik bij de eerste officier zou melden. Appellant bestrijdt dat gedaagde, zoals deze steeds heeft verklaard, geen piketdienst had en meent voorts dat, ook indien gedaagde om 3.00 uur geen piketdienst had, dat om 6.00 uur wel het geval was en dat hij bovendien tijdens de brand een bevelvoerdershelm droeg waardoor de schijn werd gewekt dat hij bevelvoerder was.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht en de overigens in dit geding voorhanden zijnde gegevens overweegt de Raad als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat gedaagde geen hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft ingesteld, zodat de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit door de rechtbank niet in geding is.
4.2. Ten aanzien van de bij het besluit van 21 december 1999 gehandhaafde disciplinaire straf van schorsing tot 1 januari 2000 onder inhouding van de vergoeding moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of de vaststelling van appellant dat gedaagde zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim op voldoende grondslag berust. De Raad beantwoordt die vraag evenals de rechtbank ontkennend.
4.3. In de notulen van de kadervergadering van 9 maart 1998 is onder punt 6. het volgende vermeld:
"Bij het draaien van piketdiensten (Ovd, Bev.v.D. en Chauffeur AL) en tijdens consignatie op de kazerne is het gebruik van alcohol niet toegestaan."
Desgevraagd heeft [gemachtigde] ter zitting van de Raad verklaard dat in de gemeente [X] ten aanzien van alcoholgebruik door brandweerlieden geen andere schriftelijke afspraken bestaan dan de afspraak zoals neergelegd in de notulen van de kadervergadering van 9 maart 1998. Er is wel de mondelinge afspraak dat voor de uitoefening van de functie van (gewoon) brandweerman het wettelijk voor verkeersdeelnemers toegestane alcoholpromillage van 0,5 niet mag zijn overschreden.
4.4. Naar het oordeel van de Raad behelst de hiervoor weergegeven schriftelijke afspraak, afgezien van het verbod van alcoholgebruik in de kazerne, slechts dat brandweerlieden zoals bevelvoerders in de periode dat zij piketdienst hebben geen alcohol mogen gebruiken. Een piketdienst duurt in beginsel 7 dagen, in continudienst.
4.5. In tegenstelling tot appellant is de Raad van oordeel dat gedaagde ten tijde van het voorval geen piketdienst had. Gelet op de, aan de commandant bekende, afspraak tussen gedaagde en [collega] was, zoals laatstgenoemde ook schriftelijk heeft bevestigd, ten tijde in geding sprake van een gedeeld bevelvoerderschap, in die zin dat gedaagde en [collega] de piketdienst om praktische redenen hadden verdeeld in 12 uur op en 12 uur af. Om 22.45 uur, toen hij de alcohol nuttigde, en om 3.00 uur, toen hij werd opgepiept, had gedaagde geen piketdienst als bevelvoerder en was het alcoholverbod niet op hem van toepassing. Nu gedaagde geen bevelvoerder was, moet het ervoor worden gehouden dat hij bij de brand optrad als gewoon brandweerman. Dat gedaagde bij opkomst om 3.00 uur het wettelijk voor verkeersdeelnemers toegestane alcoholpromillage van 0,5 heeft overschreden is gesteld noch gebleken.
4.6. Het gegeven dat gedaagde ten tijde van de uitruk een bevelvoerdershelm droeg, maakt dit niet anders, nu een bevelvoerder zich niet alleen door een helm met een lichte streep onderscheidt, maar tevens een speciaal bevelvoerdershesje en een portofoon draagt.
Niet in geding is dat beide attributen werden gedragen door [collega].
4.7. Voorts is de Raad van oordeel dat het feit dat gedaagde in de week waarin het incident zich heeft voorgedaan een vergoeding kreeg voor piketdienst niet maakt dat hij ook feitelijk dan wel formeel die hele week piketdienst had, nu was afgesproken dat gedaagde en [collega] om administratieve redenen om de week een piketvergoeding uitbetaald zouden krijgen.
5. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake was van plichtsverzuim. Gelet daarop komt de uitspraak voorzover aangevochten voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet voorts aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep ten bedrage van € 644,- wegens verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een gedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente [X];
Bepaalt dat van de gemeente [X] een griffierecht wordt geheven van € 327,-.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2002.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.