de Sociale Verzekeringsbank, appellant,
[Naam gedaagde], wonende te [naam woonplaats] (Portugal), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 11 maart 1997 heeft appellant over het vierde kwartaal van 1996 en het eerste kwartaal van 1997 enkelvoudige kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan gedaagde toegekend voor zijn zoon [naam zoon], geboren op [in]1977.
Bij beslissing op bezwaar van 4 augustus 1997, het thans bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 1997 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 26 juli 1999 -onder meer- het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, met veroordeling van appellant tot vergoeding van het griffierecht.
Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen op bij aanvullend beroepschrift aangvoerde gronden. Bij brief van 19 oktober 1999 heeft appellant het beroepschrift aangevuld.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft appellant bij brief van 14 februari 2001 een nadere toelichting gegeven.
Gedaagde heeft bij brief van 2 januari 2002 aan de Raad verzocht de hem toegezonden correspondentie in de Portugese taal toe te zenden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 januari 2002, waar partijen -appellant met kennisgeving- niet zijn verschenen.
De Raad heeft het onderzoek in deze zaak vervolgens heropend en aan gedaagde alsnog de in hoger beroep toegezonden stukken in de Portugese taal toegezonden.
Voorts heeft appellant nog vertalingen van enkele in de Portugese taal overgelegde gedingstukken in het geding gebracht.
Partijen hebben vervolgens schriftelijk toestemming verleend uitspraak te doen zonder nader onderzoek ter zitting.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 maart 1997 heeft appellant over het vierde kwartaal van 1996 en het eerste kwartaal van 1997 enkelvoudige kinderbijslag aan gedaagde toegekend voor zijn zoon [naam zoon], geboren [in] 1977, die toen onderwijs volgde aan de Arce-escola profissional de [naam vestigingsplaats] in Portugal. Daarbij is appellant ervan uitgegaan dat gedaagde toen maandelijks een bedrag van 57.000 escudos bijdroeg aan het levensonderhoud van [naam zoon], welk bedrag onvoldoende is om voor tweevoudige kinderbijslag in aanmerking te kunnen komen.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, overwegende dat op grond van het Tijdelijk besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag 18-plussers van 21 september 1995, Stb. 452 (hierna: KB 452), voor gedaagdes aanspraak op (enkel- of meervoudige) kinderbijslag niet bepalend is de mate waarin hij heeft bijgedragen in het levensonderhoud van [naam zoon], aangezien niet één van de in artikel 6 van KB 452 genoemde situaties aan de orde is. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat [naam zoon] ten tijde hier van belang niet tot het huishouden van gedaagde behoorde en evenmin tot het huishouden van een ander en dat niet gezegd kan worden dat sprake is van een bijdrage van een derde in het onderhoud van [naam zoon]. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank de aanspraak op (enkel- of meervoudige) kinderbijslag niet afhankelijk van de mate waarin bijgedragen wordt in het onderhoud van [naam zoon], maar van andere aspecten waaronder met name het inkomen van het kind.
In hoger beroep heeft gedaagde aangevoerd dat wel sprake is van een bijdrage door een derde in het levensonderhoud van [naam zoon] en dat de hoogte van die bijdrage niet van belang is.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen is in hoger beroep primair in geschil of gedaagdes zoon [naam zoon] gedurende de in geschil zijnde kwartalen verkeerde in de situatie, zoals omschreven in artikel 6, eerste lid, onder d, van KB 452, dat door een derde een bijdrage in diens onderhoud wordt geleverd. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag is op grond van dit artikel de mate waarin gedaagde heeft bijgedragen in het onderhoud van [naam zoon] bepalend voor zijn aanspraak op (enkel- of meervoudige) kinderbijslag.
De Raad stelt vast dat uit de op 7 oktober 1996 door het hoofd van de Arce-escola profissional de [naam vestigingsplaats] ondertekende verklaring blijkt dat [naam zoon] van die school een beurs ontvangt van 30.000 escudos per maand en dat recht bestaat op gratis maaltijden. Met appellant is de Raad van oordeel dat deze vergoeding als een bijdrage van een derde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, van KB 452 aangemerkt moet worden.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat appellant terecht de mate waarin gedaagde heeft bijgedragen in het levensonderhoud van [naam zoon] bepalend heeft geacht voor zijn aanspraak op kinderbijslag. Appellant heeft over de in geschil zijnde kwartalen enkelvoudige kinderbijslag aan gedaagde toegekend voor [naam zoon]. Daarbij heeft appellant overwogen dat de bijdrage van gedaagde in het onderhoud van [naam zoon] van 57.000 escudos per maand meer heeft bedragen dan de toen vereiste onderhoudsbijdrage voor enkelvoudige kinderbijslag van ten minste f 740,- (hierna € 335,80) per kwartaal, maar minder heeft bedragen dan de toen vereiste bijdrage voor tweevoudige kinderbijslag van ten minse f 1935,- (hierna: € 878,06) per kwartaal.
Door gedaagde zijn in beroep en in hoger beroep geen gegevens aangedragen waaruit kan blijken dat hij gedurende de in geschil zijnde kwartalen tot een hoger bedrag dan 57.000 escudos per maand heeft bijgedragen in het onderhoud van [naam zoon]. De Raad is derhalve van oordeel dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij gedurende die kwartalen ten minste € 878,06 heeft bijgedragen in [naam zoon]'s levensonderhoud, zodat appellant bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 maart 1997 terecht enkelvoudige kinderbijslag aan gedaagde heeft toegekend over het vierde kwartaal van 1996 en het eerste kwartaal van 1997.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaard dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries, als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.B.M. Vermeulen.