ECLI:NL:CRVB:2002:AE8305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/2879 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving als ziekenfondsverzekerde op basis van loongrens en uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak gaat het om de weigering van de Onderlinge Waarborgmaatschappij Amicon Zorgverzekeraar om gedaagde per 1 januari 1998 in te schrijven als ziekenfondsverzekerde. De weigering was gebaseerd op het feit dat het loon van gedaagde op de peildatum van 1 november 1997 meer bedroeg dan de voor 1998 vastgestelde loongrens van f 62.200,--. Gedaagde had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een uitspraak van de Rechtbank Arnhem op 4 april 2000, waarin het beroep van gedaagde gegrond werd verklaard en het besluit van de zorgverzekeraar werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de zorgverzekeraar een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw) die gedaagde ontving.

De zorgverzekeraar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 12 april 2002 was de zorgverzekeraar vertegenwoordigd door mr. A.J. Vosmeijer, terwijl gedaagde niet aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de zorgverzekeraar ten onrechte geen rekening had gehouden met de wijziging in de hoogte van de Anw-uitkering van gedaagde per 1 januari 1998. De Raad benadrukte dat, volgens de Ziekenfondswet, niet alleen het loon maar ook de uitkering krachtens de Anw van belang is voor de beoordeling of de loongrens wordt overschreden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de zorgverzekeraar slaagde, de aangevallen uitspraak van de rechtbank diende te worden vernietigd en het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaard moest worden. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. R.C. Schoemaker en de leden mr. G. van der Wiel en mr. H.C. Cusell, met A.H. Huls als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2002.

Uitspraak

00/2879 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Onderlinge Waarborgmaatschappij Amicon Zorgverzekeraar, gevestigd te Wageningen, appellante,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 10 juni 1998 heeft appellante ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van 9 januari 1998, waarbij appellante heeft geweigerd gedaagde per 1 januari 1998 in te schrijven als ziekenfondsverzekerde op de grond dat zijn loon op de peildatum (1 november 1997) meer bedroeg dan de voor 1998 vastgestelde loongrens van f 62.200,--.
De Rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 4 april 2000 het door gedaagde tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat appellante een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en bepaald dat appellante het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt.
Appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 april 2002, waar voor appellante is verschenen mr. A.J. Vosmeijer, werkzaam bij appellante, en waar gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit betreft de weigering van appellante om gedaagde per 1 januari 1998 in te schrijven als ziekenfondsverzekerde. Daarbij heeft appellante geen rekening gehouden met een wijziging in de hoogte van de aan gedaagde toegekende uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw) per die datum. In de visie van appellante is bepalend het loon, waaronder begrepen de uitkering krachtens de Anw, van gedaagde op 1 november 1997 de peildatum als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Zfw. Dit loon bedroeg meer dan de voor 1998 vastgestelde loongrens.
Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellante is aangeduid als verweerder, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
" Het voorgaande houdt concreet in dat tussen partijen niet in geschil is het antwoord op de vraag of het pensioen ingevolge de AWW bij de bepaling van het loon dient te worden betrokken, doch wel het antwoord op de vraag op welke datum dit dient te geschieden. De rechtbank zal mitsdien beoordelen of verweerders standpunt juist is, dat op grond van de Zfw, voor inschrijving doorslaggevend is het loon, inclusief het AWW-pensioen, op de peildatum 1 november van het voorafgaande jaar (in dit geval: 1997).
Op grond van het bepaalde bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Zfw is, voorzover in casu van belang, verzekerd de werknemer in de zin van de Ziektewet wiens loon, verdiend in een of meer betrekkingen in de zin van de Ziektewet niet meer bedraagt dan f 62.200,-- per jaar; op grond van het bepaalde onder b is verzekerd degene die naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande woonachtig is en een uitkering ontvangt ingevolge de Algemene nabestaandenwet (aanvankelijk: de Algemene Weduwen en Wezenwet).
Ingevolge het bepaalde bij artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a van de Zfw wordt voor de toepassing van het bepaalde bij het eerste lid, onder a, van de Zfw een limitatieve opsomming gegeven van hetgeen onder loon wordt verstaan. Voorts wordt in het vierde lid aanhef en onder c bepaald dat voor de toepassing van het bepaalde bij het eerste lid, onder a tot het einde van het kalenderjaar geen rekening wordt gehouden met wijzigingen van het loon, welke tijdens de duur van de uitkering na 1 november van het voorafgaande kalenderjaar plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.
In de limitatieve opsomming genoemd onder artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a is niet een pensioen ingevolge de AWW/Anw opgenomen.
De rechtbank komt het geheel beziend tot de conclusie dat de peildatum van
1 november als neergelegd in voornoemd artikellid, niet toeziet op een pensioen ingevolge de AWW/Anw. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, volgens welke verweerder gelet op de Zfw gehouden was voor de bepaling van de hoogte van het loon, inclusief het AWW-pensioen, 1 november van het voorafgaande jaar als peildatum te hanteren, niet berust op een deugdelijke motivering.".
De Raad volgt de rechtbank hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
Artikel 2a van het op artikel 3, negende lid, van de Zfw gebaseerde Besluit beperking kring verzekerden Ziekenfondswet luidt als volgt:
1. Van de verzekering ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, b en d, van de Ziekenfondswet is uitgezonderd degene wiens vaste, naar tijdsruimte en in geld vastgestelde inkomen uit een of meer rechtsverhoudingen die afzonderlijk bezien rechtsgrond vormen voor verzekering ingevolge artikel 3, eerste lid, onder b of d, van de Ziekenfondswet, in voorkomend geval vermeerderd met het loon, bedoeld in artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Ziekenfondswet, meer bedraagt dan het in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Ziekenfondswet bedoelde bedrag.
2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 3, vierde lid, onder b, c, d en e van de Ziekenfondswet, van overeenkomstige toepassing.
Met dit artikel is niet alleen gegeven dat een uitkering krachtens de Anw dient te worden betrokken bij het antwoord op de vraag of de loongrens wordt overschreden (het eerste lid), maar tevens dat daarbij beslissend is het inkomen op de peildatum van artikel 3, vierde lid, onder c, van de Zfw (het tweede lid).
Uit het vorenstaande volgt dan ook dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en
mr. H.C. Cusell als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2002.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.H. Huls.
AP2506