ECLI:NL:CRVB:2002:AE6850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/4460 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om de aanspraak op kinderbijslag van appellant, die door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) is ontzegd voor zijn zoon over het tweede kwartaal van 1999. De SVB heeft op 3 juni 1999 besloten dat de zoon van appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag zoals vastgelegd in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar op 28 oktober 1999 bevestigd, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Utrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 15 augustus 2000, waarna appellant hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 19 juni 2002 werd de zaak behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.Th. Hummels, voerde aan dat het A&O/TnO programma dat zijn zoon volgde, als noodzakelijke voorbereiding op MBO-onderwijs moest worden beschouwd en derhalve als onderwijs in de zin van de AKW. De SVB, vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma-Hovers, betwistte dit. De Raad oordeelde dat de zoon van appellant niet voldeed aan de eis van artikel 7, tweede lid, sub a van de AKW, die stelt dat het kind overdag lessen of stages moet volgen gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren per kwartaal.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het TnO-programma niet gericht was op het behalen van een diploma en niet als onderwijs in de zin van de AKW kon worden aangemerkt. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2002.

Uitspraak

00/4460 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 3 juni 1999 heeft gedaagde aan appellant over het tweede kwartaal van 1999 de aanspraak op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kind [kind] ontzegd.
Bij beslissing op bezwaar van 28 oktober 1999 (het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 3 juni 1999 ongegrond verklaard.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 15 augustus 2000 het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 juni 2002, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, en mw. H. Bassit als tolk, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellants zoon [kind], geboren [in] 1981, heeft van 23 november 1998 tot 5 april 1999 als cursist ingeschreven gestaan bij het [opleidingsinstituut] en achtereenvolgens de programma's Assessment en oriëntatie (A&O) en Traject naar opleidingen (TnO) gevolgd.
Gedaagde heeft geweigerd appellant kinderbijslag toe te kennen over het tweede kwartaal van 1999, onder de overweging dat appellants zoon niet voldeed aan het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de AKW, met name niet aan de eis dat hij onderwijs in de zin van genoemde bepaling volgde.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat het A&O/TnO programma diende als noodzakelijke voorbereiding op MBO-onderwijs en als zodanig onderwijs in de zin van de AKW was, ook ingevolge de beleidsregels van gedaagde. Voorts is aangevoerd dat voor de vaststelling van het recht op kinderbijslag ingevolge artikel 11, tweede lid, van de AKW de peildatum doorslaggevend is, mede voor wat betreft de eis van artikel 7, tweede lid, sub a, van de AKW.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, sub a, van de AKW bestaat recht op kinderbijslag, indien het kind in verband met onderwijs of een beroepsopleiding overdag lessen of stages volgt gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren per kwartaal. Tussen partijen is in geding of appellants zoon voldeed aan deze voorwaarde.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank heeft gedaan, ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Appellants zoon volgde in het in geding zijnde kwartaal van 1 t/m 5 april het programma TnO. Dit programma is, zoals de rechtbank ook heeft vastgesteld, niet gericht op het behalen van een diploma noch dient het als noodzakelijke voorbereiding op MBO-onderwijs. Het programma beoogt slechts om leemtes in de kennis van betrokkene weg te nemen teneinde de overstap naar de beroepsopleiding te vergemakkelijken. Dit is evenwel onvoldoende om het programma als onderwijs in de zin van de AKW aan te merken.
Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.D. Streefkerk.