In eerste aanleg heeft gedaagde de registratie van een administratief verzuim niet gehandhaafd. Hierin heeft de rechtbank grond gezien om het bestreden besluit in zoverre te vernietigen. Met betrekking tot de gehandhaafde correctienota's heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, waarin gedaagde is aangeduid als verweerder, het volgende overwogen:
"Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV) wordt als loon aangemerkt al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen. Ingevolge artikel 6, eerste lid, sub f van de CSV behoren onder meer niet tot het loon aanspraken op uitkeringen wegens invaliditeit ten gevolge van een ongeval.
Laatstgenoemde bepaling is met de inwerkingtreding van de Wet van 27 april 1989, houdende aanpassing …. (Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies) in de CSV opgenomen. Voordien was eenzelfde bepaling te vinden in onder meer het besluit d.d. 18 september 1969 van de voormalige Sociale Verzekeringsraad (SVR). Dat besluit was gebaseerd op het destijds geldende tweede lid van artikel 6 CSV, waarin onder meer was neergelegd dat de SVR, onder ministeriële goedkeuring, indien zulks tot vergemakkelijking van de heffing van de premie kan leiden, kon bepalen welke (andere dan bepaalde in het eerste lid genoemde) aanspraken en uitkeringen eveneens niet tot het loon behoren.
De strekking van het bepaalde in artikel 6, tweede lid CSV was blijkens de Memorie van Toelichting om dezelfde mogelijkheden tot het maken van uitzonderingen te openen als voorzien in artikel 11, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting en, evenals dat voor de belastingheffing gold, niet de aanspraken, maar de uitkeringen tot het loon te rekenen.
Het hiervoor overwogene heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest om niet de aanspraken op een uitkering bij invaliditeit, maar de uit die aanspraken voortvloeiende uitkeringen aan premie te onderwerpen. Gelet daarop kan en zal de rechtbank niet alleen in het midden laten of die uitkeringen loon uit tegenwoordige dan wel vroegere dienstbetrekking zijn, maar moet tevens worden geconcludeerd dat verweerder op goede gronden de hier in geding zijnde uitkeringen tot het premieplichtig loon heeft gerekend en dat eiseres terzake premie is verschuldigd.
Hoewel premieschuld van rechtswege ontstaat en verweerder op die grond steeds bevoegd is premies vast te stellen, brengen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur mee dat een zodanige vaststelling in beginsel slechts plaatsvindt wanneer verweerder voldoende waarborgen heeft geschapen om ongelijkheid van de behandeling en willekeur te voorkomen.
Dienaangaande is van belang dat verweerders gemachtigde ter zitting van 11 februari 2000 heeft medegedeeld dat de voormalige Bedrijfsvereniging voor het Vervoer de bij haar aangesloten werkgevers geen premie oplegde voor uitkeringen bij invaliditeit ten gevolge van een ongeval omdat de werkgevers ingevolge het bepaalde in de betreffende CAO verplicht waren een collectieve ongevallenverzekering ten behoeve van hun werknemers af te sluiten. Verweerder heeft aan die handelwijze na 1 maart 1997, met ingang van welke datum verweerder in de plaats is getreden van voornoemde bedrijfsvereniging, geen einde gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat vorenomschreven uitvoeringspraktijk, gelet op het door de rechtbank over het materiële geschilpunt overwogene, onjuist is. Toepassing van het gelijkheidsbeginsel gaat evenwel niet zover dat verweerder gehouden zou zijn die foute uitvoeringspraktijk te herhalen bij andere werkgevers dan die in de vervoersbranche. Vervolgens is de vraag aan de orde of de keuze om geen einde te maken aan de gewraakte uitvoeringspraktijk meebrengt dat de oplegging van premieplicht voor de onderhavige uitkeringen zozeer afhankelijk is van toevallige factoren, dat sprake is van willekeur. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval.".