ECLI:NL:CRVB:2002:AE5581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/991 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitloophonorering en rechtspositie van ambtenaar na gemeentelijke herindeling

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de rechtspositie van appellant, die na de gemeentelijke herindeling van Sprang-Capelle, Waalwijk en Waspik in de nieuwe gemeente Waalwijk werd benoemd tot senior beleidsmedewerker. Appellant was eerder werkzaam in de oude gemeente Waalwijk en had recht op uitloophonorering, maar zijn bezoldiging werd verlaagd naar een lagere salarisschaal. Hij stelde dat deze wijziging in strijd was met de Wet algemene regels herindeling en het Sociaal Statuut Gemeentelijke Herindeling, dat garanties bood voor het behoud van salarisniveau en salarisaanspraken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant beoordeeld. De Raad concludeerde dat de gedaagde bij het primaire besluit niet alleen de benoeming van appellant in de nieuwe functie had willen vaststellen, maar ook had willen aangeven dat de nieuwe rechtspositieregelingen geen uitloopregels voorzagen. De Raad oordeelde dat het gedeelte van het primaire besluit dat betrekking had op de uitloophonorering niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt, omdat het niet gericht was op enig rechtsgevolg.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het inleidend beroep alsnog gegrond. Het besluit van gedaagde van 12 januari 1998, voor zover het betrekking had op de uitloophonorering, werd vernietigd. Tevens werd gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 356,47 bedroegen, en het griffierecht van € 256,39 moest worden vergoed.

Uitspraak

00/991 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 januari 2000, nr. 98/304 AW VIN, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad enkele nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 4 april 2002, waar appellant - daartoe opgeroepen - in persoon is verschenen en waar gedaagde - daartoe opgeroepen - zich heeft doen vertegenwoordigen door G.A. van den Einde, werkzaam bij de gemeente Waalwijk.
II. MOTIVERING
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met vermelding van de volgende, als vaststaand aangenomen, gegevens.
1.1. Per 1 januari 1997 zijn de gemeenten Sprang-Capelle, Waalwijk en Waspik in het kader van gemeentelijke herindeling opgegaan in de nieuwe gemeente Waalwijk.
1.2. Appellant was bij de oude gemeente Waalwijk werkzaam als [functie], met een bezoldiging overeenkomstig salarisschaal 13. Bij het primaire besluit van 25 februari 1997 heeft gedaagde appellant in de nieuwe gemeente Waalwijk benoemd tot senior beleidsmedewerker [afdeling] en zijn bezoldiging vastgesteld overeenkomstig de aan die functie verbonden salarisschaal 10, onder toekenning van een garantietoelage wegens plaatsing in een functie met een lagere functieniveau-indicatie.
1.3. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, voorzover hier van belang aanvoerende dat hij in zijn oude functie uitzicht had op toekenning van zogeheten uitloopregels boven het maximale aantal periodieken van salarisschaal 13 en dat als gevolg van de wijze van salarisinpassing dit uitzicht op uitloophonorering verloren is gegaan.
1.4. Bij het bestreden besluit van 12 januari 1998 heeft gedaagde het primaire besluit gehandhaafd. Het daartegen door appellant ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant vooral aangevoerd dat het ontnemen van zijn uitzicht op uitloophonorering in strijd is met de Wet algemene regels herindeling en met de in het Sociaal Statuut Gemeentelijke Herindeling Sprang-Capelle, Waalwijk en Waspik neergelegde garanties voor het behoud van salarisniveau en salarisaanspraken.
3. De Raad overweegt ambtshalve het volgende met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar.
3.1. In de oude gemeente Waalwijk gold de Regeling uitloophonorering gemeente Waalwijk 1992 (hierna: de Regeling). De Regeling voorzag in toevoeging van in totaal vier uitloopregels aan de functionele salarisschaal. Voor toekenning van een uitloopregel was in de Regeling een aantal voorwaarden gesteld. Wat betreft de eerste drie regels moest een wachttijd van drie jaar zijn doorgemaakt na het bereiken van het maximumsalaris van de functionele schaal, moest bij toekenning van elke regel uit een jaarlijkse personeelsbeoordeling blijken dat sprake was van goed functioneren en diende voorts sprake te zijn van volledige uitoefening van de organieke functie. Voor toekenning van de vierde uitloopregel gold als extra voorwaarde onder meer dat uit een personeelsbeoordeling diende te blijken van zeer goed functioneren.
3.2. Uit de bewoordingen en het stelsel van de Regeling kan de Raad niet anders afleiden dan dat voor de toekenning van iedere uitloopregel een afzonderlijk daartoe strekkend besluit van het bevoegd gezag was vereist. Dat het in de praktijk wellicht (hoogst) zelden voorkwam dat toekenning van een uitloopregel achterwege bleef wegens niet goed functioneren van de betrokken ambtenaar, doet hieraan niet af.
3.3. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat gedaagde bij het primaire besluit niet alleen heeft willen beslissen omtrent de benoeming van appellant in een functie bij de nieuwe gemeente en de daaraan te verbinden salariëring, maar tevens heeft beoogd tot uitdrukking te brengen dat - afgezien van een later getroffen voorziening van beperkte omvang - de in de nieuwe gemeente geldende rechtspositieregelingen niet in toekenning van uitloopregels voorzien en dat er geen grondslag is voor voortgezette toepassing van de Regeling of voor het toekennen van daarmee overeenkomende garantietoelagen.
3.4. Vast staat evenzeer dat appellant ten tijde hier van belang het maximum van zijn oude salarisschaal nog niet had bereikt. Zodra dit het geval zou zijn, moest hij bovendien eerst nog de wachttijd van drie jaar doormaken alvorens - bij een voldoende recente goede beoordeling en volledige functievervulling - aan de in de Regeling gestelde voorwaarden voor toekenning van een uitloopregel zou zijn voldaan. Van een aanvraag tot toekenning van een uitloopregel of van een daarmee overeenstemmende garantietoelage was geen sprake en voor gedaagde bestond ook anderszins geen aanleiding om een concrete beslissing omtrent zodanige toekenning te nemen.
3.5. Onder deze omstandigheden kan het gedeelte van het primaire besluit dat betrekking heeft op de uitloophonorering niet anders worden aangemerkt dan als een mededeling van feitelijke aard inzake de beslissing die naar verwachting zal worden genomen indien in de toekomst een aanvraag om toekenning van een uitloopregel of garantietoelage zou worden ingediend. Deze mededeling is zelf niet gericht op enig rechtsgevolg, behelst dus geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en staat in zo ver verwijderd verband tot de concrete vaststelling van appellants rechtspositie dat zij evenmin op grond van artikel 8:1, tweede lid, van die wet met een besluit kan worden gelijkgesteld. In zoverre bestond dan ook niet de mogelijkheid om op grond van artikel 7:1 van de Awb een bezwaarschrift in te dienen.
3.6. Voorzover het bezwaar van appellant mede mocht zijn gericht tegen de inhoud van de rechtspositieregelingen van de nieuwe gemeente Waalwijk op het punt van de uitloophonorering, gaat het om besluiten inhoudende algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels, waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen voorziening open staat.
3.7. Gedaagde had derhalve het bezwaar van appellant, voorzover betrekking hebbende op het gedeelte van het primaire besluit dat ziet op de uitloophonorering, niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
4. Nu gedaagde niet aldus heeft besloten, doch bij het bestreden besluit inhoudelijk op de uitloophonorering is ingegaan, kan dit besluit in zoverre niet in stand blijven. In aanmerking genomen dat het inleidend beroep bij de rechtbank uitsluitend op de kwestie van de uitloopregeling betrekking had, komt de aangevallen uitspraak in haar geheel voor vernietiging in aanmerking. Het inleidend beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard en de Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb in de zaak voorzien, waarbij zijn uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
5. De Raad acht termen aanwezig om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van een bedrag groot € 322,-- aan rechtsbijstand en een bedrag groot € 12,41 aan reiskosten in eerste aanleg en tot een bedrag groot € 22,06 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal derhalve € 356,47.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog gegrond;
Vernietigt het besluit van gedaagde van 12 januari 1998 voorzover dit betrekking heeft op de uitloophonorering;
Verklaart het bezwaar van appellant in zoverre alsnog niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 356,47, te betalen door de gemeente Waalwijk;
Bepaalt dat de gemeente Waalwijk aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 (voorheen f 565,--) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van D. Boers als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2002.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) D. Boers.
HD
1.05