ECLI:NL:CRVB:2002:6

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2002
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
00-535 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum toekenning bijstand en bezwaar tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 1999. Appellante had op 6 mei 1997 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). De gemeente Rotterdam kende aan appellante en haar echtgenoot bijstandsuitkeringen toe met ingang van 6 mei 1997, maar appellante was van mening dat de uitkeringen eerder, namelijk vanaf 1 juni 1996 voor de periodieke uitkering en vanaf 1 januari 1997 voor de woonkostentoeslag, hadden moeten ingaan. Na een bezwaarprocedure verklaarde de gemeente de bezwaren ongegrond, waarna appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand eerder zou ingaan dan de datum van de aanvraag. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het feit dat appellante voor de aanvraagdatum geen inkomsten had, niet als een bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
00/535 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I.
ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 15 december 1999 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 juli 2002, waar partijen - met kennisgeving - niet zijn verschenen.
II.
MOTIVERING
Voor een uitvoerige weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
Appellante heeft op 6 mei 1997 bij gedaagde een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij twee afzonderlijke besluiten van 10 oktober 1997 is aan appellante en haar echtgenoot met ingang van 6 mei 1997 een (algemene) bijstandsuitkering berekend naar de norm voor gehuwden toegekend en is aan hen met ingang van 6 mei 1997 tot 30 juni 1997 bijzondere bijstand voor de woonkosten van hun woning verleend.
Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt ter zake van de ingangsdatum van genoemde uitkeringen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de periodieke uitkering met ingang van 1 juni 1996 en dat de woonkostentoeslag met ingang van
1 januari 1997 had moeten worden toegekend.
Bij besluiten van 8 september 1998 heeft gedaagde de bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - samengevat - overwogen dat volgens vaste rechtspraak ter zake van de toepassing van artikel 67 van de Abw, dat in de plaats is gekomen van artikel 22 van de Algemene Bijstandswet, in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaande aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat hiervan wordt afgeweken is de rechtbank niet gebleken.
De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat is gebaseerd. Het feit dat appellante, zoals zij in hoger beroep heeft aangevoerd, voor 6 mei 1997 niet over inkomsten beschikte, kan niet als een bijzondere omstandigheid als bovenbedoeld worden aangemerkt.
Het hoger beroep kan dan ook niet slagen.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2002.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
GdJ
157