ECLI:NL:CRVB:2002:1

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2002
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
99-5213 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • C.W.J. Schoor
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de toepassing van de Suppletieregeling voor rechterlijke ambtenaren op de Nederlandse Antillen

In deze zaak heeft eiser, een kantonrechter die op de Nederlandse Antillen werkzaam was, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit, genomen op 17 augustus 1999, verklaarde het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 11 februari 1998 ongegrond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling dat hij te veel tropentoeslag had ontvangen over de jaren 1991 tot en met 1996, en dat dit bedrag zou worden ingehouden op zijn aanvullende terugzendpremie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 december 2001, waarbij eiser in persoon verscheen en de minister werd vertegenwoordigd door mr. R.J. van Wely.

De Raad heeft vastgesteld dat eiser gedurende zijn periode op de Nederlandse Antillen in aanmerking kwam voor een belastingvrije tropentoeslag, die was gebaseerd op de Suppletieregeling voor rechterlijke ambtenaren. Eiser voerde aan dat de toepassing van deze regeling onterecht was, omdat het leven op St. Maarten duurder was dan op Curaçao, waar hij eerder werkzaam was. Hij stelde dat de bovenwindentoeslag die hij ontving niet correct was meegenomen in de berekening van de tropentoeslag.

De Raad oordeelde dat de Minister de Suppletieregeling correct had toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regeling rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de bezwaren van eiser ongegrond waren en dat het besluit van de Minister in stand bleef. De Raad verklaarde het beroep van eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

99/5213 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Eiser heeft op daartoe bij beroepschrift (met bijlagen) aangegeven gronden beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 augustus 1999. Bij dat besluit is ongegrond verklaard zijn bezwaar tegen het besluit van verweerder van 11 februari 1998, welk besluit voor zover hier van belang inhoudt de vaststelling dat hij over een aantal jaren teveel aan tropentoeslag heeft ontvangen en dat hetgeen hij teveel heeft ontvangen zal worden ingehouden op zijn aanvullende terugzendpremie.
Namens verweerder is een verweerschrift ingediend en zijn bij brief van 22 november 2001 nadere stukken toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 december 2001. Eiser is in persoon verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.J. van Wely, werkzaam bij de directie Personeel en Organisatie van verweerders ministerie.

II. MOTIVERING

1.1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Eiser was een door de Kroon in Nederland aangestelde kantonrechter toen hij per 1 augustus 1991 in het kader van de ondersteuning van het gerechtelijk apparaat op de Nederlandse Antillen en Aruba door het aldaar bevoegde gezag werd benoemd tot lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof). Per gelijke datum werd hem door het in Nederland bevoegde gezag buiten-gewoon verlof zonder behoud van bezoldiging verleend.
Die benoeming en dat verlof hebben geduurd tot 15 januari 1997.
1.3. Ingevolge de Suppletieregeling rechterlijke ambtenaren – vastgesteld bij beschikking van de Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken van 3 maart 1976, nr. 60925, zoals nadien gewijzigd, (hierna: de Suppletieregeling) - kwam eiser gedurende de hiervoor vermelde periode in aanmerking voor een belastingvrije
tropentoeslagop zijn Nederlands-Antilliaanse salaris.
Die tropentoeslag bestaat uit een
salaristoeslag, welke - kort gezegd - het verschil bedraagt tussen een fictief berekend netto Nederlands salaris en de netto bezoldiging verbonden aan het op de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba beklede ambt, en daarnaast een
koopkrachttoeslag. Bij de berekening van laatstgenoemde toeslag wordt uitgegaan van door het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: het CBS) te verstrekken gegevens (koopkrachtpariteiten, welke regelmatig volgens de zogenoemde actualiseringsmethode worden bijgesteld) betreffende het verschil in koopkracht op de verschillende eilanden ten opzichte van Nederland.
Daarnaast voorziet de Suppletieregeling na eervol ontslag in een belastingvrije aanvulling op de ten laste van de Nederlandse Antillen en Aruba toegekende
terugzendpremie.
1.4.1. Aanvankelijk was eiser werkzaam op het benedenwindse eiland Curaçao, van waaruit hij als zogenoemde flying judge tevens werkzaam was in nevenzittingsplaatsen van het Hof op de andere eilanden, maar per 1 december 1992 is hij aangewezen als tweede vaste rechter - zogenoemde resident judge - voor het bovenwindse eiland St. Maarten en daarnaar overgeplaatst. Die aanwijzing en overplaatsing hebben geduurd tot 15 januari 1997. Verweerder heeft eiser over de periode van 1 augustus 1991 tot en met (in ieder geval) 1996 op de voet van de Suppletieregeling de tropentoeslag toegekend. Gedurende de periode van 1 december 1992 tot en met 1996 heeft eiser (ten laste) van de Nederlands-Antilliaanse overheid een duurtetoeslag Bovenwindse Eilanden (hierna: de
bovenwindentoeslag) ontvangen van - volgens eiser - 16,3% over het Nederlands-Antilliaanse salaris. Deze toeslag was door de Nederlands-Antilliaanse autoriteiten in het leven geroepen voor Nederlands-Antilliaanse ambtenaren die vanuit Curaçao naar
St. Maarten werden overgeplaatst.
1.4.2. Bij de berekening van de tropentoeslag (salaristoeslag) is de aan eiser toegekende bovenwindentoeslag beschouwd als aan het op de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba beklede ambt verbonden (netto) bezoldiging, wat een neerwaarts effect heeft gehad op de salaristoeslag.
1.4.3. Bij de berekening van de koopkrachttoeslag is uitgegaan van de CBS-koopkracht-pariteiten. Omdat het leven op St. Maarten (onbetwist) duurder is dan op Curaçao, is aan eiser tijdens zijn verblijf op St. Maarten een hogere koopkrachttoeslag toegekend dan tijdens zijn verblijf op Curaçao.
1.5. Het thans aanhangige geschil heeft betrekking op enerzijds de over 1993 en anderzijds de over 1994, 1995 en 1996 toegekende tropentoeslag.
Na eerdere betaling bij wijze van voorschot is de toeslag over 1993, naar aanleiding van de inzending van gegevens bij brief van 19 april 1995, door verweerder op 20 december 1995 vastgesteld. Daarbij is geconstateerd dat eiser over 1993 f 22.172,87 teveel aan voorschot heeft ontvangen. Nadien, bij (primair) besluit van 15 september 1997 is dat bedrag bijgesteld naar f 12.201,07.
Naar aanleiding van de inzending van salarisspecificaties in oktober 1996 is bij besluit van 15 september 1997 eveneens de toeslag over 1994, 1995 en 1996 definitief vastgesteld. Daarbij is berekend dat eiser over die jaren in totaal f 48.945,59 teveel aan voorschot heeft ontvangen. Na bezwaar van eiser is laatstvermeld bedrag bij correctiebesluit van 11 februari 1998 bijgesteld naar f 43.303,77.
1.6. Bij het thans in geding zijnde besluit van 17 augustus 1999 zijn de bezwaren van eiser tegen beide besluiten, in overeenstemming met het advies van de Adviescommissie bezwaren personele aangelegenheden, ongegrond verklaard. Daarbij is tevens bepaald dat het teveel betaalde wordt verrekend met de - bij besluit van 15 september 1997 op
f 71.966,40 netto vastgestelde - aanvullende terugzendpremie.
2.1.1. Eiser heeft in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat hij het onjuist en in strijd met de redelijkheid en billijkheid acht en/of in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat verweerder met betrekking tot de door de Nederlands-Antilliaanse overheid toegekende bovenwindentoeslag toepassing heeft gegeven aan de Suppletieregeling. De Suppletie-regeling is volgens eiser in het leven geroepen voor naar Curaçao uitgezonden rechters. Het leven op St. Maarten is veel duurder dan op Curaçao, zodat hij financieel slechter af is dan zijn collega’s op Curaçao. De koopkrachttoeslag werd na zijn verplaatsing naar
St. Maarten weliswaar met 3 % verhoogd, maar die beperkte verhoging doet geen recht aan de realiteit.
2.1.2. Als tweede bezwaar heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet dan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft kunnen vasthouden aan de Suppletieregeling, omdat van de kant van verweerder niet is gereageerd op zijn brief van 7 september 1992 en zijn rappel-brief van 26 oktober 1992, waarin hij aan de orde heeft gesteld dat het leven op
St. Maarten aanmerkelijk duurder is dan op Curaçao en vragen heeft gesteld over onder meer de verhouding tussen de bovenwindentoeslag en de tropentoeslag.
2.1.3. Als laatste bezwaar heeft eiser - overigens eerst ter zitting - aangevoerd dat het jaren na dato terugvorderen, althans verrekenen van teveel genoten tropentoeslag in strijd is met de betamelijke zorgvuldigheid.
2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van de koopkrachtoeslag wordt uitgegaan van een objectieve bron, te weten het CBS, en dat het feit dat de Nederlands-Antilliaanse overheid een andere, hogere duurtetoeslag aan haar ambtenaren toekent hem niet regardeert en geen verplichtingen voor hem schept.
Wat de tweede grief betreft heeft verweerder aangevoerd dat op de brieven van eiser wel degelijk is gereageerd, namelijk bij brief van 27 november 1992 die per fax is gezonden aan het door eiser in zijn beide brieven genoemde faxnummer, te weten dat van het Hof op Curaçao, en dat, indien eiser die brief niet heeft ontvangen, het op zijn weg had gelegen navraag te doen.
Wat de laatste grief van eiser betreft heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het te verrekenen bedrag zo hoog is opgelopen, omdat eiser ondanks herhaald aandringen eerst in 1995 en oktober 1996 de gegevens over zijn inkomen in de onderscheidene jaren heeft verstrekt, zodat niet is in te zien dat zijnerzijds onzorgvuldig is gehandeld.
3.1.1. Met de Suppletieregeling heeft verweerder beoogd om ten laste van hoofdstuk IV van de Rijksbegroting aan de President, de Vice-president en de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, voor zover zij op het tijdstip van benoeming als zodanig deel uitmaakten van de rechterlijke macht in Nederland en in hun Nederlandse functie buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging hebben gekregen, door toekenning van een belastingvrije tropentoeslag in aanvulling op de genoten Nederlands-Antilliaanse bezoldiging, de koopkracht en het bestedingsniveau van een fictief berekend netto Nederlands salaris te garanderen. De Suppletieregeling berust niet op een wettelijk voorschrift, maar is een beleidsregeling.
3.1.2. De Raad is van oordeel dat verweerder met dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten is gegaan. Bij dit oordeel heeft de Raad in aanmerking genomen dat het bij de berekening van de tropentoeslag beschouwen van de boven-windentoeslag als aan het op de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba beklede ambt verbonden (netto) bezoldiging, weliswaar direct een neerwaarts effect heeft op de salaristoeslag en daarmee (indirect) op de tropentoeslag, maar dat daartegenover staat het opwaartse effect op de tropentoeslag van een met het oog op het verblijf op St. Maarten op basis van de CBS-cijfers vastgestelde, hogere koopkrachttoeslag. Gegeven de strekking van de Suppletieregeling om door middel van een salaristoeslag de koopkracht van een fictief berekend netto Nederlands salaris te garanderen is het niet onlogisch dat verhoging van het Nederlands-Antilliaanse inkomen leidt tot vermindering van de salaristoeslag, terwijl aan de berekening van de koopkrachttoeslag een controleerbaar criterium in de vorm van door het CBS te verstrekken gegevens betreffende het verschil in koopkracht (op de verschillende eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba) ten opzichte van Nederland ten grondslag is gelegd.
3.1.3. Eiser heeft in dit verband voorts aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde CBS-cijfers geen juist beeld geven van de kosten van het leven op St. Maarten ten opzichte van Curaçao; het koopkrachtverschil moet naar zijn mening worden gesteld op ruim 16%, aangezien de Nederlands-Antilliaanse overheid dat percentage hanteert bij de toekenning van de bovenwindentoeslag aan Curaçaose ambtenaren die naar St. Maarten worden uitgezonden.
3.1.4. De Raad merkt dienaangaande op dat eiser volstrekt niet heeft onderbouwd op welke gronden en in hoeverre het koopkrachtverschil groter is dan naar voren komt uit de gehanteerde CBS-cijfers. Eiser heeft de regeling op grond waarvan de bovenwinden-toeslag wordt betaald niet overgelegd, zodat niet valt na te gaan hoe de Nederlands-Antilliaanse overheid tot dat percentage is gekomen en of in de bovenwindentoeslag niet tevens andere meerkosten worden vergoed die voortvloeien uit tijdelijke verplaatsing naar elders.
3.2. Nu niet in geschil is dat de Suppletieregeling als zodanig correct is toegepast en die regeling de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat, dient nog de vraag te worden beantwoord of hier sprake is van een bijzonder geval waarin verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om van de Suppletieregeling af te wijken en aan eiser geheel of ten dele tegemoet te komen. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend, nu door eiser geen bijzondere omstandigheden als hier bedoeld naar voren zijn gebracht.
4.1. Wat betreft de tweede grief overweegt de Raad dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerder bij (fax-)brief van 27 november 1992 heeft gereageerd op de vragen van eiser in diens brieven van 7 september 1992 en 26 oktober 1992. Dat de brief van verweerder eiser, die stelt dat hij op 27 november 1992 inmiddels woonachtig was op St. Maarten, niet zou hebben bereikt, maakt dat niet anders, nu gereageerd is binnen een (nog net) aanvaardbare tijd na het verzoek van eiser om inlichtingen en die reactie gericht was aan het door eiser zelf opgegeven (fax-)adres van het Hof op Curaçao. Eiser heeft zijn overplaatsing naar St. Maarten niet laten afhangen van het antwoord op zijn vragen. Indien eiser op het moment dat hij met zijn aanwijzing voor verplaatsing naar St. Maarten akkoord ging, niet op de hoogte was van het bestaan en/of de inhoud van de Suppletie-regeling, dan is dat een euvel waarvoor hij de hand in eigen boezem dient te steken. Overigens blijkt uit de brief van eiser van 9 september 1992 dat hij wel degelijk rekening hield met de mogelijkheid van het in mindering brengen van de bovenwindentoeslag op de (van de tropentoeslag deel uitmakende) salaristoeslag. Eiser had actie moeten onder-nemen toen hij geen reactie van de kant van verweerder (onder ogen) kreeg. Door dat niet te doen en alles op z’n beloop te laten, kan hij zich er thans niet met vrucht op beroepen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel door de Suppletie-regeling onverkort toe te passen.
4.2. De gedingstukken laten naar het oordeel van de Raad geen andere conclusie toe dan dat het zo niet geheel, dan toch zeker in hoofdzaak aan eiser is toe te schrijven dat verweerder eerst geruime tijd na de desbetreffende jaren is kunnen blijken welke bedragen aan bezoldiging (inclusief bovenwindentoeslag) eiser van de Nederlands-Antilliaanse overheid heeft ontvangen en dat eiser (zoveel) teveel aan voorschotten van verweerder heeft ontvangen. De Raad vermag dan ook niet in te zien dat bij het besluit tot verrekening van de bedragen die eiser teveel heeft ontvangen met het bedrag van de aanvullende terugzendpremie de betamelijke zorgvuldigheid in het geding is.
5.
Gezien het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 Awb betreffende vergoeding van proceskosten.
Beslist is als hierna vermeld.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2002.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.