ECLI:NL:CRVB:2001:ZB9216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- L.H. Vogt
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Besluit overbrenging Indonesische pensioenen van Buitenlandse Zaken naar Binnenlandse Zaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting [X] tegen het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 maart 2001 uitspraak gedaan in het hoger beroep dat was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De rechtbank had op 14 december 1998 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij gedaagde, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de bezwaren van appellante tegen het besluit van 31 december 1997 ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof de vaststelling van de door appellante verschuldigde gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1998, waarbij appellante als startende onderneming werd aangemerkt.
De Raad heeft de zaak behandeld op 8 februari 2001, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar controller [A]. Gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 1997 was gefuseerd met andere stichtingen en dat er een privatisering had plaatsgevonden. Gedaagde handhaafde zijn besluit van 31 december 1997, waarbij de premie voor 1998 was vastgesteld op 7,85%. De rechtbank had geoordeeld dat gedaagde op goede gronden appellante als startende ondernemer had aangemerkt, op basis van artikel VII, tweede lid, van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (wet Pemba).
Appellante was het niet eens met deze beslissing, vooral omdat er gegevens beschikbaar waren van de uitvoeringsinstelling sociale zekerheid voor overheid en onderwijs (USZO) over de jaren 1993 tot en met 1996, die zouden kunnen leiden tot een lager premiepercentage. De Raad heeft echter geen toereikende grond gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de wettelijke bepalingen geen ruimte bieden om gegevens van voor 1 januari 1998 te gebruiken voor de premiecalculatie. Het hoger beroep faalde, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.