ECLI:NL:CRVB:2001:ZB9131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
99/557 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Ziekenfondswet en de loongrensbepaling voor bonusuitkeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De kwestie betreft de vraag of bonusuitkeringen aan werknemers, die zijn betaald op basis van een regeling van gedaagde, moeten worden aangemerkt als loon in de zin van de Ziekenfondswet (ZFW). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant, het Lisv, niet voldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke uitbetaling van de bonussen, wat leidde tot vernietiging van het bestreden besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd voor de bewijslastverdeling. De Raad oordeelt dat gedaagde, X Software B.V., niet heeft aangetoond dat de bonusuitkeringen als vast overeengekomen loon kunnen worden aangemerkt. De Raad wijst erop dat de bonusregeling niet voldoet aan de eisen van een vaste beloning, zoals bedoeld in de loongrensbepaling van de ZFW.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond. De uitspraak is gedaan op 18 januari 2001 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de betrokken rechters de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Ziekenfondswet en de voorwaarden waaronder bonusuitkeringen als loon kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

99/557 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant,
en
X Software B.V., gevestigd te Y, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in
werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen
1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van
de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats
getreden van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel
en Vrije Beroepen. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het
bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Bij besluit op bezwaar van 15 augustus 1997 heeft appellant zijn aan gedaagde
opgelegde correctienota's van 23 oktober 1996 met betrekking tot de jaren 1991 tot
en met 1995 gehandhaafd. Deze correctienota's vinden hun oorzaak in het feit dat
appellant zich op het standpunt stelt dat gedaagde ten onrechte een aantal
werknemers als niet verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet (ZFW) heeft aangemerkt,
wegens het overschrijden van de loongrens.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 20 april 1999 aangegeven gronden
bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de Arrondissementsrechtbank te
Rotterdam onder dagtekening 21 december 1998 tussen partijen gewezen uitspraak,
waarbij hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr A.A.M. van der Elsen, advocaat te Berkel-Enschot, op 29
juni 1999 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 december 2000.
Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr R.P. Bourne, werkzaam bij Gak
Nederland B.V., terwijl gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.,
financial manager, met bijstand van mr G.A. Diebels, eveneens advocaat te
Berkel-Enschot en I.H.H. Merks, kantoorgenoot van mr Diebels voornoemd.
II. MOTIVERING
In hoger beroep is, evenals bij het geding in eerste aanleg, uitsluitend de vraag
aan de orde of de op grond van de bij gedaagde geldende regeling winstuitkering
(tot 1993) en vervolgens ingevoerde bonusregeling, aan werknemers betaalde
bonusuitkeringen als loon in de zin van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van
de ZFW moeten worden aangemerkt (hierna: loongrensbepaling).
De rechtbank heeft het bestreden besluit, waarin deze vraag ontkennend is
beantwoord, vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet
bestuursrecht, omdat gedaagde heeft nagelaten een nader onderzoek naar de feitelijke
uitbetaling van de bonussen te verrichten.
Appellant is in hoger beroep op materiële gronden tegen de uitspraak van de
rechtbank opgekomen.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat het altijd de bedoeling is geweest om de
werknemers die onder het toepassingsbereik van bedoelde regelingen vielen, ten
allen tijde een bonus te betalen die qua hoogte ertoe zou leiden dat de betrokken
werknemers een loon zouden genieten dat hen boven de loongrens zou brengen.
Gedaagde heeft daartoe in bezwaar en beroep gewezen op de feitelijke betalingen
in de onderhavige premiejaren. Hieraan heeft gedaagde de opvatting ontleend dat
zij op grond van dit bestendige gebruik in een eventuele civielrechtelijke
procedure in de situatie dat geen betaling van de bonus zou hebben plaatgevonden,
op bijvoorbeeld de grond dat haar financiële positie dat niet toeliet, zij in
rechte geen gehoor zou vinden.
De rechtbank heeft in verband hiermee geoordeeld dat appellant verzuimd heeft naar
de feitelijke betalingen een onderzoek te doen.
Daargelaten de betekenis die aan de bestendige, feitelijke betaling van een bonus
in het civiele recht kan toekomen, is de Raad van oordeel dat de rechtbank een
onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd voor de bewijslastverdeling.
Gedaagde heeft immers in bezwaar de stelling van de feitelijke betalingen
betrokken en het ligt, zeker nu dit gegevens zijn die uit de loonadministratie van
gedaagde moeten blijken, op de weg van de werkgever deze gegevens aan appellant
te verstrekken. De omstandigheid dat, zoals ter zitting gesteld, de looninspecteur
hier geen belangstelling voor had bij zijn looncontrole en deze zich door de
inhoud van de regeling voldoende voorgelicht achtte, doet hieraan niet af.
Gedaagde heeft door noch in bezwaar noch in beroep haar stelling met gegevens uit
de loonadministratie te onderbouwen in dit opzicht procesrisico genomen.
Appellant heeft derhalve bij de totstandkoming van het bestreden besluit naar het
oordeel van de Raad, kunnen volstaan met de haar ter beschikking staande gegevens.
Hiervan uitgaande moet de Raad vaststellen dat de bonusregeling, die qua inhoud
naar gedaagdes verklaring overeenkomt met de voordien geldende regeling, op tal
van punten laat zien dat geen sprake is van een vaste overeengekomen, naar
tijdsruimte vastgestelde beloning als bedoeld in de loongrensbepaling.
Hiertoe wijst de Raad op de artikelen 2, 3 en 5 van de partijen bekende regeling.
De in artikel 6, kennelijk met het oog op de loongrensbepaling, neergelegde
garantie, laat evenmin zien dat de beoogde garantie ten allen tijde geboden wordt.
Voorts laat artikel 8 van de regeling zien dat de regeling onder gewijzigde
omstandigheden ten allen tijde kan worden herzien of ingetrokken.
Nog afgezien van het vorenstaande heeft de rechtbank door grote betekenis toe te
kennen aan de feitelijke betaling van de bonus, ten onrechte uit het oog verloren
dat sprake moet zijn van vast overeengekomen, naar tijdsruimte vastgesteld loon.
In dit verband is van de kant van gedaagde ter zitting van de Raad verklaard dat
iedere betrokken werknemer jaarlijks van gedaagde een brief ontvangt waarin
vermeld is op welk regulier loon en op welke bonus hij het komende jaar aanspraak
heeft.
Aan deze eerste ter zitting van de Raad betrokken stelling kan de Raad, bij de
beslechting van het onderhavige geschil, geen betekenis toekennen, nu deze tardief
is ingebracht.
De Raad beantwoordt de in geding zijnde vraag derhalve ontkennend.
Gelet op het vorenstaande kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven en
dient het inleidend beroep alsnog ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de
Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr B.J. van der Net als voorzitter en mr R.C. Schoemaker en mr
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en
uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2001.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.
BvW
161