ECLI:NL:CRVB:2001:BL7335
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Th.C. van Sloten
- Th.M. Schelfhout
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van werkloosheid en verwijtbaarheid in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Frankrijk woont, tegen een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (gedaagde) inzake zijn recht op een WW-uitkering. Appellant was van mening dat zijn ontslag niet aan hem te verwijten was, en dat de werkloosheid niet in overwegende mate aan hem te wijten was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 31 oktober 2001, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. W.M.J. Evers van Gak Nederland B.V.
De Raad heeft vastgesteld dat het geschil beoordeeld moet worden aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. Gedaagde had appellant eerder in kennis gesteld dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, maar dat deze uitkering werd geweigerd vanwege verwijtbare werkloosheid. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar tijdens de zitting heeft gedaagde aangegeven dat het standpunt uit het bestreden besluit niet werd gehandhaafd.
De Raad concludeert dat er niet is onderzocht of er omstandigheden zijn die maken dat de ontslagname niet aan appellant is te verwijten. Dit zou kunnen leiden tot een andere beoordeling van de werkloosheid. De Raad heeft daarom het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd en gedaagde opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, waarbij ook het verzoek tot vergoeding van renteschade in overweging moet worden genomen. De kosten die appellant heeft gemaakt zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en Th.C. van Sloten en Th.M. Schelfhout als leden, in aanwezigheid van griffier M.D.F. de Moor, en is openbaar uitgesproken op 28 november 2001.