ECLI:NL:CRVB:2001:BJ7820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- A. Beuker-Tilstra
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van ontslag van een penitentiair inrichtingswerker wegens herhaaldelijk te laat komen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een penitentiair inrichtingswerker, appellant, tegen de uitspraak van de President van de Arrondissementsrechtbank te Breda. Appellant was sinds 1980 werkzaam in het gevangeniswezen en had in de periode van maart tot en met juli 1998 herhaaldelijk te laat op zijn werk verschenen. De disciplinaire straf van ontslag was opgelegd door de Minister van Justitie, gedaagde, op basis van artikel 81 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Appellant had eerder al meerdere waarschuwingen en disciplinaire maatregelen ontvangen wegens vergelijkbaar gedrag, waaronder een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op zittingen in juli en november 2001. Tijdens deze zittingen heeft appellant zijn verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat zijn te laat komen niet verwijtbaar was vanwege persoonlijke omstandigheden. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant voldoende was gewezen op de onaanvaardbaarheid van zijn gedrag en dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellant ongegrond was verklaard.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het beleid inzake verwijtbare afwezigheid binnen het gevangeniswezen duidelijk was en dat appellant op de hoogte was van de consequenties van zijn herhaaldelijke te laat komen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de opgelegde straf, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere waarschuwingen die appellant had ontvangen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 13 december 2001.