ECLI:NL:CRVB:2001:AE8636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/5104 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.G. Treffers
  • Ch. de Vrey
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor tandheelkundige behandeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht, die op 16 september 1999 haar beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuth ongegrond verklaarde. Appellante had verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige behandelingen, maar haar aanvraag werd afgewezen. De gemeente stelde dat er een voorliggende voorziening was in de vorm van de Ziekenfondswet (Zfw). De rechtbank omarmde de motivering van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens behandeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft de vraag beantwoord of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand konden blijven. Op basis van de beschikbare rapporten, waaronder een advies van de Gemeenschappelijke GezondheidsDienst Oostelijk Zuid-Limburg, concludeerde de Raad dat de noodzaak van de door appellante gevraagde behandelingen niet was aangetoond. De Raad oordeelde dat appellante geen beroep kon doen op de Zfw of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat er geen andere voorliggende voorzieningen waren.

De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd, het inleidend beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Tevens werd de gemeente Nuth veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal op f 86,75 werden begroot, en moest de gemeente het gestorte recht van f 225,-- aan appellante vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 15 mei 2001.

Uitspraak

99/5104 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuth, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op in het beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te Maastricht op 16 september 1999 ten aanzien van partijen gewezen uitspraak, genummerd 98/1914 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Hierna heeft appellante zich nog enige malen schriftelijk tot de Raad gewend.
Het geding is - gevoegd met de gedingen tussen partijen, genummerd 99/750 NABW en 99/753 NABW - behandeld ter zitting van 20 februari 2001. Daar is appellante in persoon verschenen en heeft gedaagde zich niet doen vertegenwoordigen.
Na de gevoegde behandeling ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst en wordt in de onderhavige zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Appellante heeft zich op 31 juli 1998 tot gedaagde gewend met het verzoek haar bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van (een voorgenomen) behandeling van tandheelkundige stoorvelden.
Gedaagde heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 15 september 1998, welk besluit - na gemaakt bezwaar - is gehandhaafd bij besluit van 14 december 1998. In het bijzonder is overwogen dat met betrekking tot het behandelen van stoorvelden in beginsel een voorliggende voorziening in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) voor handen is in de vorm van de Ziekenfondswet (Zfw) .
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep dat appellante heeft ingesteld tegen het besluit van 14 december 1998 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank de motivering van het bestreden besluit omarmd.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen die uitspraak gekeerd.
De Raad heeft het volgende overwogen.
Voor de kosten die verband houden met een medische of paramedische behandeling, zijn de Zfw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in beginsel aan te merken als aan de Abw voorliggende, toereikende en passende voorzieningen.
In casu staat vast dat appellante voor de kosten van de behandeling van stoorvelden geen beroep kan doen op de Zfw of de AWBZ en dat hier ook van een situatie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, geen sprake is.
Aangezien niet is gesteld of gebleken dat er overigens voor de onderwerpelijke behandeling een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17 van de Abw is aan te wijzen, is tevens gegeven dat de op dit voorschrift steunende motivering van het bestreden besluit als onjuist moet worden aangemerkt.
Hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden vernietigd.
De Raad ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Hij beantwoordt deze vraag op grond van de volgende overwegingen bevestigend.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Abw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht.
Gedaagde heeft naar aanleiding van de aanvraag van appellante de Gemeenschappelijke GezondheidsDienst Oostelijk Zuid-Limburg verzocht appellante te onderzoeken en een advies uit te brengen. Dit heeft geleid tot een rapport van 3 september 1998 van F.C.W. Klaassen, sociaal geneeskundige van deze dienst, in welk rapport de tandarts M. Dautzenberg verslag doet van zijn bevindingen van het bij appellante ingestelde onderzoek. De conclusie van dit rapport is dat vooralsnog de gevraagde "hulp" medisch niet noodzakelijk is.
De Raad is van oordeel dat op grond van dat rapport in het geval van appellante de noodzaak van de door haar bedoelde behandelingen niet is komen vast te staan. Dat appellante ter zitting heeft verklaard dat de inmiddels plaatsgevonden hebbende behandelingen een voor haar gunstig resultaat hebben gehad, maakt dit niet anders. Ook overigens heeft appellante naar het oordeel van de Raad geen argumenten naar voren gebracht die de Raad tot een ander oordeel zouden kunnen brengen.
De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op f 16,75 en f 70,-- (totaal f 86,75) voor reiskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van f 86,75, te betalen door de gemeente Nuth;
Gelast de gemeente Nuth aan appellante het gestorte recht van f 55,-- in beroep en f 170,-- in hoger beroep (totaal f 225,--) te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. J.G. Treffers als voorzitter en mr. Ch. de Vrey en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2001.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) B.M. Biever- van Leeuwen.