ECLI:NL:CRVB:2001:AE8572
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitkering op basis van de Werkloosheidswet en de toepassing van de Dagloonregels IWS
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem. De rechtbank had op 8 november 1997 het beroep van gedaagde gegrond verklaard, het besluit van appellant vernietigd en gelast dat appellant het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt. Appellant is in hoger beroep gekomen bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij de zitting op 9 september 1999 plaatsvond, maar partijen niet verschenen. Na heropening van het onderzoek op 22 maart 2001, heeft de Raad de zaak opnieuw behandeld.
De Raad overweegt dat de term 'gewoonlijk uitgeoefend beroep' in de context van de Dagloonregels IWS niet altijd het laatstelijk voor het intreden van de werkloosheid uitgeoefende beroep betekent. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de omstandigheden van de betrokkene cruciaal is, zoals de totale duur van het arbeidsverleden en de reden voor functiewijzigingen. In dit geval was gedaagde van 1 juli 1970 tot 1 maart 1994 als kantinebeheerder werkzaam en ontving hij een WW-uitkering na zijn ontslag. Gedaagde had na zijn ontslag als portier op oproepbasis gewerkt, wat leidde tot een korting op zijn uitkering.
De Raad concludeert dat er op 18 september 1995 nog geen wezenlijke breuk was met het beroep van kantinebeheerder, en dat dit beroep nog steeds als het gewoonlijk uitgeoefende beroep van gedaagde geldt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Dagloonregels IWS correct zijn toegepast. De Raad legt een recht van f 675,-- op aan appellant. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2001.