ECLI:NL:CRVB:2001:AE8562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/5965 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • R.C. Schoemaker
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake sociale verzekeringsplicht van directeur/aandeelhouder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gedaagde niet verzekerd was onder de sociale werknemersverzekeringswetten, omdat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen de gedaagde en de vennootschap waarvoor hij werkte. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 17 mei 2001, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. P.G.J. Reurings en de gedaagde in persoon verscheen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De appellant stelde dat de gedaagde, als directeur/aandeelhouder, onderworpen was aan de sociale werknemersverzekeringswetten, omdat hij tegen zijn wil ontslagen kon worden op basis van de statuten van de vennootschap. De rechtbank had echter geoordeeld dat de aandelenverhoudingen en de statutaire bepalingen onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezagsverhouding.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de gedaagde wel degelijk in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat tot de vennootschap. De Raad concludeerde dat de statuten van de vennootschap, die de mogelijkheid van ontslag van de directeuren door de AVA regelen, in dit geval van doorslaggevend belang zijn. De Raad oordeelde dat de gedaagde, gezien zijn aandelenverhouding, tegen zijn wil ontslagen kan worden, wat betekent dat er wel degelijk sprake is van een gezagsrelatie.

De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken op 28 juni 2001, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd en het inleidend beroep van de gedaagde ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling is uitgesproken.

Uitspraak

99/5965 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 10 juli 1998 heeft appellant gedaagde in kennis gesteld van zijn op bezwaar genomen besluit, inhoudende dat gedaagde verzekerd is ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten.
De Arrondissementsrechtbank te Utrecht heeft bij uitspraak van 18 oktober 1999, beslissende op het namens gedaagde tegen dat besluit ingestelde beroep, dat beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.
Appellant is van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen. In een aanvullend beroepschrift d.d. 7 februari 2000, nader aangevuld bij schrijven (met bijlage) van 10 februari 2000, zijn de gronden van het hoger beroep uiteengezet.
Op 17 februari 2000 heeft gedaagde een verweerschrift ingediend en nader aangevuld bij brief (met bijlage) van 4 april 2001.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 mei 2001, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.G.J. Reurings, werkzaam bij Gak Nederland B.V.. Gedaagde is in persoon verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken en de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als verweerder en gedaagde als eiser, de volgende gegevens van feitelijke aard.
[vennootschap A] ( tot 9 december 1996 geheten: [voorloper vennootschap A]) is op
23 juni 1995 opgericht. De aandelen zijn bij akte van oprichting voor 40,5% in handen gesteld van [vennootschap 1], waarvan gedaagde directeur en enig aandeelhouder is, voor 27,5% in handen van [vennootschap 2] , waarvan [naam directeur] directeur en enig aandeelhouder is. De overige 32% van de aandelen zijn in handen van derden.
Ingevolge artikel 24, lid 1 van de statuten van [vennootschap A] geeft ieder aandeel recht op het uitbrengen van één stem. Gedaagde en [naam directeur] zijn bij oprichting van [vennootschap A] als directeur benoemd.
Op 9 december 1996 heeft er een wijziging in de artikelen 1 en 2 van de statuten plaatsgevonden, waarbij de naam van de vennootschap is gewijzigd in [vennootschap A] Voorts is er een vierde lid aan artikel 30 toegevoegd. Hierin is bepaald dat, zolang de heren [gedaagde] en [naam directeur] directeuren van de vennootschap zijn, zij zich verplichten in een algemene vergadering van de vennootschap tegen te stemmen betreffende een voorstel tot ontslag van één van hen als directeur van de vennootschap.
Bij zijn besluit op bezwaar d.d. 10 juli 1998 heeft appellant het standpunt ingenomen, inhoudende dat gedaagde ten aanzien van de periode tot 9 december 1996 in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat tot [vennootschap A] en derhalve verzekerd is ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten. Daarbij heeft appellant overwogen - kort weergegeven - dat gedaagde gelet op de artikelen 15, lid 2 en 17, lid 1 van de statuten en zijn aandelenbezit tegen zijn wil ontslagen kan worden. Met betrekking tot de periode na 9 december 1996 heeft appellant dit standpunt gehandhaafd, van oordeel zijnde dat het in artikel 30, lid 4 van de statuten bepaalde, gelet op artikel 2:244, eerste en tweede lid, juncto artikel 2:25 en 2:15 lid 1, sub a van het Burgerlijk Wetboek, buiten beschouwing dient te worden gelaten, zodat gedaagde ook na deze datum tegen zijn wil kan worden ontslagen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit vernietigd en - voorzover hierbij van belang - overwogen dat het enkele feit dat geen sprake is van een evenredige aandelenverhouding en de directeuren door de algemene vergadering van aandeelhouders ( AVA) te allen tijde kunnen worden ontslagen bij volstrekte meerderheid van de in de AVA uitgebrachte stemmen onvoldoende is om in casu te concluderen dat er sprake is van een gezagsverhouding. Dit geldt volgens de rechtbank te meer in dit geval nu op grond van de beschikbare gegevens er ten aanzien van gedaagde en [naam directeur] voldoende materiële indicaties aanwezig zijn voor het gezamenlijk, op basis van gelijkwaardigheid, drijven van een onderneming. De rechtbank heeft daarbij doorslaggevend geacht dat gedaagde en [naam directeur] tezamen het bedrijf hebben opgericht; dat zij, omdat zij geen geldlening van de bank konden krijgen, geldschieters hebben gezocht en verkregen; dat deze geldschieters op een geheel ander terrein werkzaam zijn en geen deel hebben aan de bedrijfsvoering van [vennootschap A] en dat de rechtbank een en ander bevestigd ziet in de wijze waarop de wijziging van het vierde lid van artikel 30 van de statuten kon worden doorgevoerd.
Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat het ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad bij de beoordeling van de verzekeringsplicht ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten van directeuren - in een situatie als het onderhavige - van doorslaggevend belang is of een directeur, gelet op de stemverhoudingen in de AVA tegen zijn wil kan worden ontslagen. Van belang zijn derhalve de aandelenverhoudingen in relatie tot de statutaire bepalingen inzake ontslag van directeuren. Materiële indicaties die duiden op gezamenlijk ondernemerschap in de gevallen waarin aandeelhouders niet volledig gelijkwaardig participeren in het aandelenkapitaal, acht appellant in onderhavige situatie niet aanwezig.
De Raad overweegt als volgt.
Indien - zoals in het onderhavige geval - een directeur/aandeelhouder van een besloten vennootschap in verband met de statutaire bepalingen en de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de aandelen, in de AVA geen doorslaggevende invloed heeft op de benoeming, schorsing en - in het bijzonder - het ontslag van directeuren, moet in beginsel worden aangenomen dat hij werkzaam is in een gezagsrelatie tot de besloten vennootschap.
Ofschoon niet valt uit te sluiten dat er sprake kan zijn van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan het redelijkerwijs niet aannemelijk is dat een dergelijke gezagsuitoefening zal plaatsvinden ten aanzien van een directeur/ grootaandeelhouder die geen doorslaggevende stem heeft in de AVA, is de Raad van oordeel dat er in het onderhavige geval onvoldoende materiële aanwijzingen bestaan om een zodanige uitzonderingssituatie aanwezig te achten.
In dit verband overweegt de Raad in de eerste plaats, dat de afspraken en betrekkingen tussen de verschillende belanghebbenden, niet behoefden uit te sluiten dat in een situatie waarin de onderscheidene belangen minder met elkaar in overeenstemming zouden blijken te zijn dan in de door belanghebbenden beoogde of verwachte situatie, gedaagde zou worden geconfronteerd met enige vorm van gezagsuitoefening in de AVA.
De Raad markeert in dit verband dat ingevolge artikel 15, lid 2 van de statuten van [vennootschap A] is bepaald dat de AVA te allen tijde bevoegd is om directeuren te schorsen en te ontslaan. Volgens artikel 24, lid 1 van de statuten geldt - voor zover hier van belang - de eis van een volstrekte meerderheid van stemmen. Gedaagde kan gelet op zijn aandelenverhouding derhalve tegen zijn wil worden ontslagen.
Gelet op de uitspraak van de Raad van 20 augustus 1998 ( gepubliceerd in RSV 1998/286) wijzigt de stemovereenkomst zoals neergelegd in artikel 30, lid 4 van de statuten van Aecum de stemverhouding in de AVA niet. Een stemovereenkomst laat immers onverlet dat een aandeelhouder zijn stem rechtsgeldig kan uitbrengen.
Aangezien de Raad ook overigens geen grond heeft kunnen vinden om het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen gedaagde en [vennootschap A] in twijfel te trekken, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist als in rubriek III van deze uitspraak is weergegeven.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G.J. van Muijen als leden, in tegenwoordigheid van N.J. Stolten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2001.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) N.J. Stolten.
JdB
1806