ECLI:NL:CRVB:2001:AE8562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- R.C. Schoemaker
- G.J. van Muijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake sociale verzekeringsplicht van directeur/aandeelhouder
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gedaagde niet verzekerd was onder de sociale werknemersverzekeringswetten, omdat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen de gedaagde en de vennootschap waarvoor hij werkte. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 17 mei 2001, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. P.G.J. Reurings en de gedaagde in persoon verscheen.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De appellant stelde dat de gedaagde, als directeur/aandeelhouder, onderworpen was aan de sociale werknemersverzekeringswetten, omdat hij tegen zijn wil ontslagen kon worden op basis van de statuten van de vennootschap. De rechtbank had echter geoordeeld dat de aandelenverhoudingen en de statutaire bepalingen onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezagsverhouding.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de gedaagde wel degelijk in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat tot de vennootschap. De Raad concludeerde dat de statuten van de vennootschap, die de mogelijkheid van ontslag van de directeuren door de AVA regelen, in dit geval van doorslaggevend belang zijn. De Raad oordeelde dat de gedaagde, gezien zijn aandelenverhouding, tegen zijn wil ontslagen kan worden, wat betekent dat er wel degelijk sprake is van een gezagsrelatie.
De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken op 28 juni 2001, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd en het inleidend beroep van de gedaagde ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling is uitgesproken.