ECLI:NL:CRVB:2001:AD7292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/918 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van ingezetenschap en Europese wetgeving

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale Verzekeringsbank om gedaagde kinderbijslag toe te kennen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale Verzekeringsbank heeft op 21 juli 1997 besloten om gedaagde met ingang van het tweede kwartaal van 1997 geen kinderbijslag toe te kennen, omdat hij niet meer als ingezetene van Nederland werd beschouwd. Dit besluit werd door gedaagde bestreden, en de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft op 11 januari 1999 het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van de Sociale Verzekeringsbank vernietigd. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de Sociale Verzekeringsbank behandeld op 5 september 2001, waarbij alleen gedaagde aanwezig was, bijgestaan door zijn zuster.

De Raad overweegt dat de weigering van kinderbijslag is gebaseerd op de stelling dat gedaagde sinds het tweede kwartaal van 1997 niet meer als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt. De Raad concludeert dat gedaagde, ondanks zijn gedwongen verblijf in Nederland vanwege detentie, zijn persoonlijke en maatschappelijke leven in Spanje had, waar zijn gezin woonde. De Raad oordeelt dat de omstandigheden van gedaagde niet voldoende zijn om hem als ingezetene van Nederland te beschouwen, en dat de wetgeving van Spanje van toepassing is op zijn aanspraak op kinderbijslag.

De Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van gedaagde ongegrond. Er zijn geen termen voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak kan door beide partijen in cassatie worden aangevochten, maar alleen op basis van schending of verkeerde toepassing van de relevante artikelen van de AKW.

Uitspraak

99/918 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Sociale Verzekeringsbank, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 21 juli 1997 heeft appellant geweigerd gedaagde met ingang van het tweede kwartaal van 1997 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen.
Het hiertegen gerichte bezwaar is bij het thans bestreden besluit, de beslissing op bezwaar van 7 januari 1998, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 1999 heeft de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat (thans) appellant (thans) gedaagde ingaande het tweede kwartaal van 1997 als ingezetene dient te beschouwen.
Op de gronden, aangevoerd bij aanvullend beroepschrift van 12 juli 1999 en aangevuld bij brief van 3 augustus 2001, heeft appellant de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
Gedaagde heeft verweer gevoerd bij brief van 21 juli 1999.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 5 september 2001. Van partijen is daar alleen gedaagde verschenen, bijgestaan door zijn zuster [C.], wonende te [woonplaats].
II. MOTIVERING
Het besluit van appellant tot weigering van kinderbijslag berust op de overweging dat gedaagde met ingang van het tweede kwartaal van 1997 niet meer als ingezetene van Nederland is aan te merken en bij gebreke van een andere verzekeringsgrond niet meer verzekerd is ingevolge de AKW. Voorts heeft appellant in het bestreden besluit overwogen, dat in de omstandigheden van gedaagde op grond van het recht van de Europese Gemeenschap terzake van de aanspraak op kinderbijslag de wetgeving van Spanje van toepassing is.
De rechtbank heeft overwogen dat gedaagde naar de omstandigheden beoordeeld geacht moet worden vanaf het tweede kwartaal van 1997 in Nederland te zijn blijven wonen, en op die grond het bestreden besluit vernietigd.
De Raad overweegt het volgende.
Blijkens de gedingstukken heeft gedaagde zich met zijn gezin per 1 mei 1996 uit de Nederlandse bevolkingsregistratie laten uitschrijven met de bedoeling zich in Spanje te vestigen. In ieder geval de overige gezinsleden zijn daar daadwerkelijk woonachtig geworden, terwijl gedaagde zelf zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur op het traject Nederland-Spanje bleef uitoefenen, hier te lande een postadres aanhield en tijdens verblijf in Nederland bij zijn moeder logeerde.
Deze omstandigheden acht de Raad toereikend voor het oordeel dat gedaagde per 1 mei 1996 niet meer als Nederlands ingezetene was te beschouwen.
Niet ter discussie staat dat gedaagde nadien, op grond van de Europese rechtsregels, uit hoofde van zijn werkzaamheden zowel in Nederland als in Spanje, respectievelijk van de vestigingsplaats van zijn werkgever [werkgever] waar hij tot 1 september 1996 werkte en een Nederlandse vennootschap onder firma waarvan gedaagde nadien deel uitmaakte, nog verzekerd ingevolge de AKW is gebleven. Nadat echter gedaagde per 1 september 1996 was ontslagen als werknemer van [werkgever], en de vennootschap onder firma per 1 maart 1997 was verkocht, was ook deze grondslag aan de verzekering komen te ontvallen. Als niet meer actieve werknemer of zelfstandige was op gedaagde nadien de wetgeving van zijn woonland, Spanje, van toepassing (artikel 13, tweede lid, sub f, van de EG-Verordening nr 1408/71).
De vraag resteert dan of in de feitelijke omstandigheden waarin gedaagde sedert maart 1997 verkeerde grond kan worden gevonden om hem, met name op grond van ingezetenschap in Nederland, als verzekerde ingevolge de AKW aan te merken. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Het middelpunt van gedaagdes persoonlijke en maatschappelijke leven bleef zich in Spanje bevinden, waar zijn gezin immers woonde. Dat gedaagde vanaf november 1996 in Nederland gedetineerd was en daarom gedwongen op Nederlands grondgebied verbleef, is niet voldoende om hem als ingezetene aan te merken.
Tenslotte kunnen evenmin de werkzaamheden tijdens detentie worden aangemerkt als grond voor verzekering ingevolge de AKW. Het betreft hier niet in dienstbetrekking verrichte arbeid terzake waarvan gedaagde aan de loonbelasting was onderworpen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, van de AKW.
Op grond van het vorenstaande concludeert de Raad dat appellant op goede gronden heeft geweigerd gedaagde ingaande het tweede kwartaal van 1997 kinderbijslag toe te kennen.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, onder ongegrondverklaring van het in eerste aanleg ingestelde beroep.
Er zijn geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het in eerste aanleg ingestelde beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. F.P. Zwart als voorzitter en mr. T.L. de Vries en prof.mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2001.
(get.) F.P. Zwart.
(get.) M.F. van Moorst.
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1, tweede lid, 2, 3 en 6 van die wet. Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.
LdG